De Katholieke oplossing
Kosten noch moeite zijn gespaard om het rijke decoratieprogramma van architect Cuypers in ere te herstellen. Terecht?
Verder met Cuypers, is het motto waarmee het Rijksmuseum zichzelf de afgelopen tien jaar heeft heruitgevonden. Verder met en niet Terug naar de architect Pierre Cuypers (1827-1921). Dat laatste is om heel veel redenen niet handig, vooral omdat een 19de-eeuws museum technisch van een totaal andere orde is dan wat vandaag de dag van een museum wordt verlangd.
Cuypers heeft het Rijksmuseum, opgeleverd in 1885, ontworpen als een natuurlichtmuseum met een zeer rijk, katholiek, ornamentatieprogramma. Het Rijksmuseum van Cuypers was er niet alleen om kunst te tonen, het was een kunstwerk op zich. En staat daarmee diametraal tegenover de nu overheersende opvatting dat kunst gebaat is bij een neutrale interieurarchitectuur. De gedachte dat schilderkunst bij daglicht moet worden bekeken, is ook allang verlaten.
‘Verder met Cuypers’ gaat voor een deel over het herstel van de oorspronkelijke architectonische opzet: het slopen van oneigenlijke toevoegingen, verbetering van de belichting, maar ook het herstel van de decoraties in het interieur. De Limburgse architect had een groot atelier en netwerk van kunstenaars achter zich dat in de negen bouwjaren van het museum (tussen 1876 en 1885) een enorme hoeveelheid beelden, mozaïeken, glas-in-loodramen, schilderingen en muurversieringen produceerde.
Het zichtbaarst was en is dat in de entreehal en de eregalerij die leidt naar de Nachtwacht. Een gesamtkunstwerk vormen deze ruimten, opgebouwd uit werk van vele ambachtslieden onder regie van Cuypers. Maar eigenlijk al heel snel na oplevering werd een steeds groter deel weggemoffeld, omdat de museumdirecteuren het te druk en te katholiek vonden. In de loop der tijd verdween zijn handtekening steeds verder onder de witkwast.
Pas na deze restauratie krijgt Cuypers’ binnenwerk eigenlijk zonder voorbehoud een vol eerbetoon. Bijvoorbeeld het herstel van het prachtige terrazzomozaïek in de vloer in de entreehal, dat al in de jaren tien van de vorige eeuw onder het linoleum verdween. Het is nieuw gelegd in blokjes gekleurd marmer van 1,5 bij 1,5 centimeter. Net als bij de oorspronkelijke vloer komen de leggers uit Friuli, vlak boven Venetië.
Bovendien is er de rehabilitatie van de historische schilderingen van het atelier van George Sturm. Dat kreeg van Cuypers de opdracht om de eregalerij en entreehal op te luisteren met hoogtepunten uit de Nederlandse geschiedenis. Een van de eerste museumdirecteuren van het Rijks vond ze echter zo lelijk dat hij Sturms werk al kort na oplevering verstopte. De doeken zijn teruggevonden en deels teruggeplaatst.
De derde grote herstel-ingreep is het terugbrengen van de wanddecoraties in de entreehal. Minutieus hebben de afgelopen jaren gespecialiseerde restauratieschilders aan de hand van foto’s en tekeningen uit Cuypers’ archief de floramotieven teruggebracht op een aantal plekken in het museum.Sommige bloemwanden zijn elders in het gebouw tot in de jaren negentig met witte muurverf overgeschilderd omdat ze afleidden van de kunst. Zoals de terrazzovloer pas in de jaren negentig is weggebroken. In relatief korte tijd zijn de mores over de betekenis van het interieur van het museum flink gewijzigd. Wat vroeger te katholiek of te verstorend werd bevonden, is nu historisch bezien van onbesproken waarde.
Gelet op de geschiedenis van het neogotische bouwwerk, is het opmerkelijk dat er nu zo veel geld en moeite is geïnvesteerd om het oorspronkelijke programma in ere te herstellen. Dat was namelijk bij oplevering zeer omstreden. Het Rijksmuseum Amsterdam is een uiterst katholiek gebouw, dat veel kritiek kreeg van Cuypers’ tijdgenoten.
De architect decoreerde zijn schepping van binnen en buiten zo exuberant en rooms, dat het protestantse volksdeel er buikpijn van kreeg. Een bezoek aan de Nachtwacht kun je ook nu nog zien als naar de mis gaan. De entreehal is het kerkportaal, de eregalerij met zijn zuilen en spitsbogen het priesterkoor. En aan het eind wacht je het altaar: de Nachtwacht.
‘Een louter decoratieve kunst, bovendien vervuld van de meest baroque vormen. Een richting die ons land en onze bouwkunst tot een bespotting zal maken in ‘t buitenland’, schreef rijksbouwmeester Johan Metzelaar in 1878. Pittige kritiek, die was gericht op Cuypers, maar ook op Victor de Stuers, de topambtenaar van het ministerie van Kunstzaken die Cuypers voor deze opdracht binnenhaalde.
De twee kampen streden fel, omdat beide vonden dat het Rijksmuseum uitdrukking moest geven aan de ware identiteit van Nederland. Maar wat is die identiteit? Voor de protestanten lag die in de Gouden Eeuw, in de renaissance-architectuur zoals bijvoorbeeld het Amsterdamse stadhuis van Jacob van Campen. Maar voor de katholieken rook die tijd te veel naar de Reformatie, die hen tot tweederangs burgers had bestempeld. Zij grepen terug naar architectuur van voor die tijd: romaans en gotisch.
De katholieken wonnen in het geval van het Rijksmuseum het pleit volledig. Vooral dankzij de machtige arm van De Stuers, overigens ook de man die met zijn befaamde essay ‘Hollands op zijn smalst’ in 1873 de aanzet gaf tot de discussie over een nationaal museum dat moest voorkomen dat Nederlandse kunstschatten naar het buitenland verdwenen. Als dank is hij, samen met Cuypers, op een bescheiden plaatsje in de zuidgevel van het museum in steen vereeuwigd.
Door de operatie ‘Verder met Cuypers’ wordt ook de decoratie-kracht van de Limburgse architect voor het eerst in 130 jaar zonder enig voorbehoud vol in het zonnetje gezet. Zijn rijke detaillering, die eerst te katholiek werd bevonden voor de kunst en later te druk, wordt nu gekoesterd. Een mooi eerbetoon aan een man die weliswaar schaamteloos een katholieke agenda voerde, maar die op een zeldzame manier de binnenkant en de buitenkant van het museum heeft samengevoegd tot een groot kunstwerk.
De klassieke bibliotheek van het Rijksmuseum was 130 jaar lang een verborgen schat: hij was er, maar vanuit het museum kon je er niet bij. Alleen kunsthistorici die er studeerden, wisten van het bestaan. Het is een prachtige hoge ruimte, die begint boven op het plafond van het souterrain en reikt tot het dak van de etage van de eregalerij. Op drie niveaus zijn omlopen aangebracht die langs de boekenwanden leiden.
Bij de renovatie van het Rijksmuseum is er vanuit de hoofdroute op de eregalerij een toegang gemaakt tot deze ruimte. Je kunt de bibliotheek voor het eerst direct via het museum bereiken, zij het alleen om te kijken. Als je de studiezaal wilt gebruiken, moet je buitenom. De karakteristieke gietijzeren spiltrap van Cuypers geniet enige notoriteit. Hier is in 1969 een historische foto gemaakt door Paul Huf van alle Bezige Bij-auteurs bij het 25-jarig jubileum van de uitgeverij. De schrijvers staan op de trap en op de gaanderijen. In 2004 is de foto opnieuw gemaakt. Harry Mulisch is een van de vier auteurs die er beide keren op staat en de enige die zich twee keer op dezelfde plaats bevindt. In de bibliotheek is het meeste van de het originele Cuypers-ontwerp in oude staat gebracht.