Door Bob Witman/ 13 mei 2009/ de Volkskrant
AMSTERDAM
Hoe vernuftig de tweede toneelzaal van de Stadsschouwburg op het Amsterdamse Leidseplein ook in de bestaande bebouwing is ingepast, je kunt moeilijk beweren dat de nieuwbouw zich naadloos in de omgeving heeft gevoegd. Daarvoor is het volume van het nieuwe vlakkevloertheater te groot, het toneelhuis te hoog en het omliggende stratenplan te krap. Het is net of een uitgedijde vijftiger op een optimistische lentedag een T-shirt van een paar kledingmaten geleden heeft aangetrokken.
Desondanks is het een verademing dat Amsterdam het eeuwenoude plein als een levend organisme heeft beschouwd en niet als statisch monument. Het Leidseplein is een van de drukste voetgangerspleinen van Nederland en in het kielzog van toeristen, straatartiesten en bierdrinkers, zijn in de buurt talloze pizzatenten en snackbars verrezen. Als je wilt dat het stadscentrum een balans zoekt tussen ‘zwaardere cultuur’ en ‘patatcultuur’, zoals architect Jim Klinkhamer vaststelt, moet je een historisch plein niet als stilstaand water behandelen.
Volgens die logica was de komst van een tweede, moderne toneelzaal met nieuwe repetitieruimten voor huisgezelschap Toneelgroep Amsterdam onvermijdelijk. Ook al betekende dat 10 duizend vierkante meter nieuw vloeroppervlak op een benauwd stukje grond. De sleutel tot de architectonische opdracht was hier dan ook niet de esthetiek, maar de slimheid van het ontwerp.
Als een origamipapiertje zijn tussen de achterkant van de schouwburg en popzaal de Melkweg de nieuwe vierkante meters in de bestaande bebouwing gevouwen. Echt een vondst is het hoe de Stadsschouwburg en buurman de Melkweg ineen zijn geschoven en elkaar vierkante meters vloer cadeau hebben gedaan. De Melkweg kon uitbreiden op het grondvlak van de Stadsschouwburg, die daarvoor in ruil een toneelfaciliteit kreeg die twintig meter uitkraagt boven de popzalen.
Maar vierkante meters vinden was niet het enige ontwerpprobleem voor het architectenbureau Jonkman Klinkhamer. Er moest een verbinding worden gemaakt tussen de schouwburg en de Melkweg, dat popconcerten gaat geven in de nieuwe zaal. De rommelige kantoorruimten van de schouwburg en Toneelgroep Amsterdam gingen volledig op de schop. Alle theater- en muziektechniek moest via één bevoorradingsroute lopen. En tot slot moest de oude theaterentree aan de pleinzijde worden opengegooid voor een groot café-restaurant.
Wat opvalt aan het ontwerp is het contrast tussen de gesloten en zwaar gedecoreerde doos van het oude lijsttoneel, en de openheid en ongekunsteldheid van de nieuwe vlakkevloerzaal. De neoclassicistische schouwburg (uit 1894) ademt smokings en champagne. De vlakke vloer is casual, met veel antracietgrijs en gespierde materialen. De oude schouwburg is een dichte doos, afgesloten van de buitenwereld. Als je van de oude naar de nieuwe zaal loopt, loop je feitelijk op straat, via een glazen gang aan de buitenzijde van het gebouw, acht meter boven het Leidseplein.
De nieuwe zaal is stoer en breed, met een knotsgroot toneeloppervlak van 21 meter breed en 29 meter diep. De grootste architectonische verrassing is de achterwand, die meestal verstopt zal zijn achter het decor: de wand is over de hele hoogte (24 meter) van glas. Curieus, omdat het uitzicht precies 1,5 meter ver reikt. Daar staart de massieve bakstenen achterwand van het oude toneelhuis van de schouwburg je aan. Toch heeft het een functie, omdat het, net als in de glazen gang boven het Leidseplein, je vertelt waar je bent en hoe het gebouw in elkaar zit.
Het derde grote contact met het daglicht bevindt zich in de foyer, die het verst uitsteekt boven de Melkweg en via een vijftien meter brede glaswand uitzicht biedt over de stad. In alle detaillering verraadt zich de no-nonsense opvatting van architect Jim Klinkhamer, die in de jaren negentig de Melkweg ook al robuust verbouwde. Zijn stijl is meer pop dan avondkleding. Op de meeste plekken gaat dat goed, alleen zijn vrijwel alle wanden, mede om akoestische redenen, bekleed met golvend grijze gaatjesplaat. Daardoor heb je wel erg de indruk dat je almaar in een gezellige loods staat.
De belangrijkste schaduwzijde is dat het gebouw van binnen naar buiten appetijtelijker is dan van buiten naar binnen. Dat kon ook bijna niet anders, gezien het tekort aan ruimte buiten. Architectuur is nu eenmaal niet alleen het gebouw zelf maar ook de ruimte er omheen. Klinkhamer heeft geprobeerd het gevoel van krapte op te lossen door het gebouw op de begane grond smal te houden en het geleidelijk naar boven toe als een paddestoel uit te laten kragen. Dat heeft zeker een verzachtende werking. Maar het is toch vooral de slimheid en helderheid van de binnenzijde die uitbreiding van de Stadsschouwburg tot een aanwinst maakt.