1885 Heerst in het Nieuwe Rijksmuseum
De Spaanse architecten Cruz en Ortiz hebben het Rijksmuseum volledig schoongeveegd. Elk voorzetwandje is er rigoureus uit gerost. Toch is vooral hun onopvallende inbreng opvallend. Geslaagde keuze?
De renovatie die het Rijkmuseum langer dicht heeft gehouden dat het heeft gekost om het te bouwen, met een bouwbudget dat het driehonderdvoudige is van het origineel, die renovatie dus, die is paradoxaal genoeg voor 70 procent onzichtbaar. Maar dat maakt het tegelijk wel tot een van de beste revitalisatieprojecten van de afgelopen twintig jaar.
In het Nieuwe Rijksmuseum is de 21ste eeuw onder de grond gestopt: depots, klimaatinstallaties en een modern auditorium zijn onzichtbaar. Bovengronds heerst de bouwheer Pierre Cuypers als was het 1885, het jaar dat dit kolossale museum werd opgeleverd. Dat de Spaanse architecten Cruz en Ortiz zo stijlvol en vooral ook zo logisch het neogotische bouwwerk hebben hersteld, uitgebreid en opgepoetst, getuigt van een eigenschap die schaars is in de architectuur: bescheidenheid en een intelligente vorm van dienstbaarheid.
Het is knap dat het gebouw van binnen zo nieuw en fris oogt, terwijl het dichter bij de 19de eeuw staat dan het de afgelopen honderd jaar ooit is geweest. Dat komt mede doordat je het gebouw weer van binnenuit kunt doorgronden, dankzij de reparatie van een structuurfout die het gebouw vanaf zijn geboorte heeft achtervolgd.
Het Rijksmuseum was 130 jaar lang een tweeslachtig gebouw, in tweeën gehakt door een fietspassage die het centrum met het zuidelijk stadsdeel verbindt. Het complex bestaat uit twee grote rechthoekige hoven met op elke hoek een toren en elk met een binnenhof van 28 bij 40 meter. De hoven staan tegen elkaar, maar worden op maaiveldniveau doorkliefd door een hoge fiets- en voetgangerstunnel die in noord-zuidrichting door het gebouw loopt.
Cuypers zelf heeft zich indertijd verzet tegen die passage, maar de stad wilde een poort van het centrum naar het zuiden. Zo kun je het Rijksmuseum zien als een spiegel van het aan de noordkant gelegen Centraal Station, ook gebouwd door Cuypers en ook voorzien van zo’n centrale passage.
Door de tweedeling kon je in het museum altijd wel van noord naar zuid bewegen, maar om van oost naar west te komen, moest je twee verdiepingen hoger klimmen naar de eregalerij. Dat is het dak van de tunnel, pas daar kon je oversteken naar de andere kant van het gebouw. Cruz en Ortiz hebben de gemankeerde oostwest-oriëntatie van het gebouw hersteld door op de begane grond de twee binnenpleinen met elkaar te verbinden met een onderdoorgang onder de fietstunnel.
Als je nu op dat nieuwe plein staat, kun je niet alleen van oost naar west door het complex lopen, maar het is vooral de nieuwe zichtlijn, door de opengewerkte bogen van de tunnel, die een complete kijk geeft op het volledige gebouw. Voor het eerst wordt ook aan de binnenkant goed zichtbaar wat een monsterachtig grote kunstkathedraal aan de Stadhouderskade in Amsterdam staat.
Het Rijksmuseum heeft van buiten twee gezichten. De voorkant: de representatieve noordzijde, heeft een formele gotische gevel. Hij zit vol decoratie, is symmetrisch, met twee hoge en twee lage torens en een geprononceerde middenas die de ingang vormt van de vermaledijde tunnel. Links en rechts van die tunnelpoort liggen de oude entrees met hun kleine glazen luifels.
Aan de achterkant is het complex rommelig. Een verzameling met pittoreske uitbouwtjes, uitstulpingen en later geplaatste bijgebouwen. Aan deze zijde – en aan de oostkant – hebben Cruz en Ortiz bescheiden uitbreidingen toegevoegd: het Entreegebouw voor het personeel. En het Aziatische paviljoen van 1.100 vierkante meter voor de Aziatische collectie. Voor de rest zitten alle nieuwe ruimten ondergronds.
Toen Cuypers zijn museumontwerp indiende, in 1876, hield Amsterdam hier op. De achterkant was weiland. Het Rijks is, net als alle musea op deze plek, gebouwd met zijn kont naar het Museumplein. Inmiddels is het plein het hart van een museumcluster geworden. Het pas uitgebreide Stedelijk Museum is daarom 180 graden gedraaid. Het Van Gogh Museum wil ook naar het plein keren. Het Rijks heeft slechts een halve tournure gemaakt. Eentje van 90 graden. De entree is niet meer voor of achter, maar midden in het museum.
Dat heeft alles te maken met de meest besproken fietstunnel van Nederland. Die tunnel is in het gevelbeeld het meest logische entreepunt van het gebouw. Een kind zou daarnaartoe wijzen als je hem de ingang vraagt. De tunnel is niet alleen een demarcatie tussen twee gebouwen, je kunt hem ook zien als het verbindend element. Daarom is het verdedigbaar dat Cruz en Ortiz daar de bezoekersstromen naar binnen willen leiden.
In de nieuwe situatie slaat de bezoeker in twee kanten van de tunnel af naar het nieuwe binnenplein. Je daalt enkele meters naar de verdiepte binnenhoven die door de architecten volledig zijn schoongeveegd en tot een semi-publiek domein zijn omgevormd. Het glooiende plein, met het diepste punt onder de fietstunnel, is de belangrijkste en beste nieuwe toevoeging aan het gebouw. Hier kun je verblijven zonder kaartje, er is entree tot restaurant en boekwinkel.
Op deze plek, die in de jaren zestig werd volgepropt met betonnen kantoorblokken, ligt nu een strak plein bekleed met grijs natuursteen. Dat vlakke Italiaanse marmer vormt een groot contrast met het drukke baksteen van Cuypers dat aan de wanden domineert. Boven je hoofd is een glazen kap, waarvan de stalen spanten nog door Cuypers zelf zijn aangebracht. Het is in deze ruimte dat de Spaanse architecten zich hun voornaamste frivoliteit hebben veroorloofd.
In het dak hangen wat de architecten ‘kroonluchters’ noemen. Oneerbiedig kun je het ook een setje omhoog getakelde schoolhekken noemen. De objecten zijn carrévormig. Ze hebben deels een akoestische functie, maar hun hoofddoel is esthetisch. Als je goed kijkt, lijnt de onderkant van de luchter met de daklijn van de fietstunnel. Daarmee wordt in de open hoven een virtuele plafondhoogte gecreëerd, die een markering vormt van de hoogte van de fietstunnel. Deze hoogtelijn is ook een poging van de architecten om oost en west visueel samen te trekken door de tunnel nadrukkelijker in het gebouw op te nemen.
Die oostwest-discussie was één ding. Het andere dat centraal staat in de aanpak van Cruz en Ortiz was de maatvoering van Cuypers in volle glorie herstellen. Het gebouw was op een ongelooflijke manier dichtgeslibd met oneigenlijke toevoegingen. Alle voorzetwandjes, verlaagde plafonds en tussenwandjes zijn er rigoureus uit gerost. Cuypers was een man die zeer nadrukkelijk ontwierp op de proporties van de zalen en hoe het licht naar binnen viel. Nu zijn de hoogte, diepte en breedte van alle ruimten naar de maat van Cuypers hersteld.
Ook om die ruimteverhouding niet aan te tasten, is het klimaatbeheer buiten het gebouw gehouden. Anders zouden de wanden moeten worden opgedikt om er installaties in te verstoppen. Er is een 500 meter lange gracht gegraven rond om het museum. Die gracht zit vol klimaatinstallaties. Vanuit hier wordt lucht in het gebouw geblazen. Dat gebeurt onzichtbaar, omdat Cuypers’ muren zo dik zijn, dat de architecten er zonder problemen ventilatieschachten in hebben kunnen boren. Binnen zie je dus niets van alle techniek die een modern museum vandaag de dag nodig heeft.
Het resultaat is dat het originele hoofdgebouw helemaal kon worden uitgeruimd voor de kunst. Van de Middeleeuwen in het souterrain, tot en met de Nachtwacht in de erezaal boven de tunnel. Als extraatje is een nieuwe, directe, toegang in het museum gemaakt tot de prachtigste bibliotheek van Nederland. De studiezaal van het Rijks was voorheen slechts een geheimtip voor liefhebbers.
Het enige heikele punt in deze megaoperatie blijft de Grote Kwestie der Fietstunnel. Over fietsers erin of fietsers eruit is al te veel gezegd. Vanuit architectonisch standpunt bezien is het protest van Cruz en Ortiz tegen het fietsverkeer in de tunnel begrijpelijk. De verhoudingen van de entree kloppen niet meer. Het binnenplein is een nieuwe majestueuze welkomstpoort geworden voor de verwachte 1,7 miljoen bezoekers per jaar, maar de portaaltjes in de tunnel die je naar het plein toe leiden, hebben de statuur van een zij-ingang.
Hoe erg is het offer dat aan de fietsende mens is gebracht? Als je op het binnenplein van het museum staat, zie je straks door de beglaasde boogramen van de tunnel de fietsers als schimmen voorbij schieten. Dat kon je vroeger niet zien. Hoe briljant is dat? Fietsers die dwars door een museum rijden. Het Louvre en MoMA zouden een moord doen voor dat concept.
Als de toerist straks met open mond op dat plein staat, weet hij onmiddellijk waar hij is. En dat is waar het om gaat in de hedendaagse mondiale architectuur: identiteit en lokale context. Dit is een stad, denkt die toerist, waar je onder de Nachtwacht door kunt fietsen. Dit is Holland, waar een fietsroute net zo heilig is als een berg mooie schilderijen, waar de Fietsersbond net zo machtig is als de directeur van een prestigieus museum.
BOB WITMAN/gepubliceerd in de Volkskrant 5 april 2013