Er is iets moois geschied in Terneuzen
Door Bob Witman/ Volkskrant, 16-08-1997
Eind jaren jaren zestig is er in Terneuzen ook iets moois gebeurd. Een verlicht gemeentebestuur gaf architect J. Bakema van het Rotterdamse bureau Van den Broek en Bakema opdracht voor de bouw van een stadhuis. Zijn kolossale maritieme betonconstructie staat trots op het dijklichaam van de Schelde, als een spiegel van de grote zeestomers die doorlopend aan de andere kant van de dijk passeren. Maar aan de lijzijde van Bakema’s monumentale schip lag het centrum van de havenstad er tot voor kort nog verloren bij.
‘Tereneuzen is een werkstad’, zegt Frank Neve van de gemeente Terneuzen. Hij staat op het dak van Bakema’s stadhuis (gereed gekomen in 1972) en wijst westwaarts naar het terrein van Dow Chemical waar het kanaal Gent-Terneuzen in de Schelde uitmondt. Aan de overzijde op Zuid-Beveland zijn de torens van Borssele zichtbaar, zuidwaarts dezelfde contouren van de kerncentrale Doel bij Antwerpen. Dit industriële panorama verklaart mede waarom Terneuzen wel eens klein-Rotterdam wordt genoemd.
De werkstad heeft zich lang niet bekommerd om de intimiteit van haar centrum, maar nu is architect Koen van Velsen gekomen en alles is anders. Vijftig meter naast Bakema is een lichtblauwe toren verrezen, de uitbreiding van het stadhuis die nodig was omdat Terneuzen groeide. Van Velsen heeft meteen het hele centrum opnieuw, of eigenlijk voor het eerst, een structuur gegeven. Het resultaat is dat Terneuzen niet alleen het gezicht weer naar het water heeft gekeerd, maar ook het stiefmoederlijk gebied rondom de voormalige schutkolk aanzien heeft gekregen.
Toen Koen van Velsen (1952) voor het eerst Terneuzen binnenreed, lag Bakema’s schip verscholen achter een vage bosschage van naaldbomen, zodat hij dacht op de Veluwe te zijn aangekomen, in plaats van aan de boorden van de Schelde. Er is rigoureus de bijl aan het groen gelegd. Het plein is nu volledig open, waardoor niet alleen Bakema’s stadhuis vrij is komen te staan, maar ook vanuit het centrum de dijk en passerende schepen weer zichtbaar zijn.
Aan de schutkolk – waaraan het Stadhuisplein grenst – zal Van Velsen nog een kantoor voor de ING bouwen. Het wordt een scheepsvormig gebouw met een koperen dak. Onder de kolk heeft hij een parkeergarage aangelegd, wat misschien een verwijzing is naar de oude functie. Waar vroeger de schippers afmeerden, parkeert nu het winkelend publiek. Vast staat dat Van Velsen – die zelf meestal weinig woorden vuil maakt aan zijn bedoelingen – in meer details van zijn stedebouwundig plan verwijst naar het verdwenen verbindingskanaal.
Bakema’s gebouw is zo kolossaal en grof, bruut bijna, dat het elk gebouw ernaast zou verpletteren. Van Velsen moest zijn stadskantoor op flinke afstand plaatsen. De twee stadshuizen (de nieuwbouw wordt ter onderscheid stadskantoor genoemd) zijn ondergronds met elkaar verbonden, niet alleen met een gang. Het dijklichaam bevat ook drieduizend vierkante meter publieksruimten en kantoren die licht krijgen via een patio.
Terwijl Bakema’s stadhuis een zeer extraverte vorm heeft, is in Van Velsen zeven verdiepingen hoge toren alles ogenschijnlijk naar binnen gekeerd. Bakema bouwde een splitlevel vol uitsteeksel en onregelmatige vormen. Van Velsens blauwe toren is bijna maniakaal vlak – zelfs de scharnieren van de ramen zijn in de vensters verzonken. Aan de stadszijde springt het gebouw de eerste twee verdiepingen in. Daardoor lijkt het boven het plein te hangen.
Net als Bakema’s scheepsbrug spiegelt Van Velsens gebouw zich aan de zeearm waarlangs het gebouwd is. Zij het niet door de maritieme vorm, maar door de bekleding: blauw geglazuurd steen, glanzend en mat afgewisseld in geometrische vlakken. Dankzij dit blauw voert het imponerende licht aan de oever van Schelde het beheer over het gebouw, dat zich wisselend spiegelt in de felle zon, of – bij bewolkte lucht – één wordt met het firmament waarnaar het oprijst.
Van Velsen moet al bij zijn eerste bezoeken aan Terneuzen geïmponeerd zijn geraakt door het licht aan de Schelde, dat zo veel intenser is dan in de Randstad. Voor hij in het stadje kwam, passeerde hij een rij gekleurde silo’s. De rode en gele staken fel af tegen de lucht, maar de blauwe silo leek bij een bepaalde lichtschakering te verdwijnen in het Zeeuwse land.
Van Velsen heeft meerdere relaties gelegd met Bakema’s jonge monument. In het oude stadhuis bevinden de gemeenschappelijke ruimten (toiletten, trappenhuis en koffieautomaten) zich in het hart van zijn gebouw. Van Velsen keerde dat om: de lift en verbindingsgangen liggen direct aan de grote glazen pui die naar de Schelde is gekeerd. Vanaf de passerende zeeschepen kun je de ambtenaren zien als ze koffie drinken.
Van Velsen was ook supervisor van het plan voor het de verbinding tussen het Stadhuisplein en het winkelgebied. Via een sluisvormig entree (architect Maarten Min) geraakt de bezoeker op de Markt. Een vormeloos plein waar Van Velsen met bestrating en robuuste nautische straatverlichting wat vorm in heeft gebracht.
Terneuzen heeft twintig miljoen betaald voor het stadskantoor en beschikt daarmee over zesduizend vierkant meter Van Velsen, naast zesduizend vierkante meter Bakema. De reacties van de 35 duizend inwoners op de nieuwbouw zijn gemengd, zegt gemeente-ambtenaar Neve. ‘De helft vindt het mooi, de andere helft vindt er niets aan.’ Geen slecht resultaat oordeelt hij. Het is mooi dat het gebouw veel losmaakt.
Terneuzen is in architectonisch opzicht weinig verwend. Naast de twee stadhuizen is er geen enkel karakteristiek gebouw te bespeuren. Dat het ondanks het gebrek aan traditie niet moeilijk was op de gemeentebegroting geld te vinden voor deze bijzondere gebouwen, wijt Neve aan de ‘eigenheid’ van de lokale bevolking. Zeeuws-Vlaanderen voelt zich wat onderschat door de Randstad. ‘Hier verdient 0,7 procent van de bevolking 3 procent van het bruto nationaal produkt’, zegt Neve. ‘Bijna niemand weet dat we met Vlissingen de derde haven van Nederland zijn.’
Klein-Rotterdam neemt af en toe revanche. Een Noorse delegatie zocht een vestigingsplaats en aarzelde tussen Terneuzen of Rotterdam. Na afloop van het bezoek aan Terneuzen boden de Zeeuwen aan de Noren naar Rotterdam te rijden. Ze wachtten zorgvuldig het spitsuur af. Al op de Moerdijkbrug zat het hopeloos vast. De Noren, onbekend met files in hun lege land, vroegen ongerust of er een ongeluk was gebeurd. ‘Maakt u zich niet bezorgd’, was het antwoord, ‘dit is elke dag zo.’ Volgens de anekdote kozen de Noren voor Terneuzen.