Subtiele uitbreiding van negentiende eeuws museum
Het Dordrechts Museum gaat 28 november open na drie jaar dicht te zijn geweest voor een verbouwing. Architect Dirk Jan Postel voegde het nieuwbouwdeel als een stealth in de historische bebouwing.
DORDRECHT
Het eerste dat opvalt, is dat er niet zo veel opvalt. De eeuwenoude dikke platanen staan onaangeroerd in de tuin voor het Dordrechts Museum. De sobere neobarokke voorgevel die zich in een u-vorm om de tuin vouwt, bepaalt nog altijd het karakter van het gebouw. En het stevige hek aan de straat lijkt zo uit de negentiende eeuw weggelopen, de tijd dat het gebouw dienst deed als stadsgesticht.
Maar binnen is alles anders.
De verbouwing van het Dordrechts Museum heeft drie jaar gekost en het resultaat is van een verademende rechtlijnigheid. Alles is ten dienste gesteld van de schilderijencollectie. De oudbouw is volledig ontruimd voor de grote Dordtse zonen als Aelbert Cuyp, Nicolaes Maes, Ferdinand Bol en Arent de Gelder. Hun werk hangt ouderwets dicht op elkaar. In alles ademt het museum één gedachte: Hier in Dordrecht hebben we een rijke traditie van schilderen.
Ondanks die bedrieglijk ongewijzigde buitenkant is de ingreep van architect Dirk Jan Postel van het Rotterdamse bureau Kraaijvanger Urbis heel wezenlijk geweest. Hij heeft oudbouw bevrijdt van alle functionele rimram die een museumorganisatie met zich meesleept. De klimaatmachines, de tijdelijke expositieruimte, het auditorium zijn gestopt in een nieuw paviljoen. En die toevoeging is aan de achterkant geplaatst, als een wigvolume van drie etages hoog is het naast oudbouw geschoven. Vanaf de voorkant onzichtbaar.
Het is een ‘stealth-operatie’ op historische grond. Een straatje verderop is Nederland zo’n beetje begonnen, toen Staten Generaal voor het eerst (Unie van Dordrecht, 1572) met Willem van Oranje bijeenkwam. En als Amsterdam dacht dat de schilderkunst van de Gouden Eeuw zich voornamelijk daar heeft afgespeeld, dan moeten ze eens naar Rustende Ruiter in een landschap (1650) van ras-Dordtenaar Aelbert Cuyp kijken. Prachtig zonlicht over een man te paard, een van de pronkstukken van het museum.
Nieuwbouw toevoegen aan historische bebouwing is een precair ontwerpprobleem in de architectuur. Het moet met zeker gevoel voor dienstbaarheid gebeuren, maar als het te bescheiden is, kan het de statuur van het monument naar beneden halen. Het ontwerp van Postel is in esthetisch opzicht zeker niet bedeesd, maar laat het de oude gevel wel in zijn waarde.
Sterker nog. Het versterkt de historiciteit van het museumcomplex. De wigvorm die Postel aan de achterkant naast de oudbouw schoof, is, is vrijzwevend tegen het museum geplaatst. In de binnenstraat die in het overgangsgebied is ontstaan – met een dak van glas – is de bezoeker op elk moment zichzelf bewust van het wat oud en nieuw is. Geen krampachtige symbiose van verleden en heden, maar een contrastrijke cesuur. Zowel in materiaalkeuze (aluminium versus baksteen) als in ruimtebeleving.
Postel voegde aan de voorzijde van het museum een glazen serre toe die het restaurant van het museum naar de oude tuin opent. En hij bouwde een nieuwe voorzet-entree. Omdat de oude ingang veel te benauwd is voor de hedendaagse bezoekersstroom. Om ruimte te winnen, is een doosje van glas voor de deur geplaatst.
En bij deze twee toevoegingen heeft de architect niet gezocht naar een cesuur tussen oud en nieuw, maar naar transparantie. Alles is glas, geen constructie-element belemmert het zicht op de oude gevel. Het enige pijnpuntje hier is dat ook de glazen voorzet-entree niet helemaal het gevoel van krapte kan wegnemen als je eenmaal binnen staat. Je loopt er tegen trap aan die de hele hal vult. Hier verraadt zich dat dit nooit als publieksgebouw is ontworpen.
Het museum was in de negentiende eeuw een dolhuis, gebouwd met lange gangen en kleine zijkabinetten. I n der jaren dat het als museum werd gebruikt, was het een labyrint geworden. Met kantoorfuncties, depot en technische ruimtes. De architect heeft de oudbouw rigoureus leeggehaald en die lange zichtlijnen teruggehaald. Daardoor is de specifieke vorm van het gebouw ook binnen op elke plek voelbaar.
De vaste opstelling van de kunst is simpel: de bezoeker wordt chronologisch langs vijf eeuwen schilderen geleid. Van Jan van Goyen in de vroege zeventiende eeuw, naar Nicolaes Maes, de gebroeders Van Strij en Jan Hendrik Weissenbruch in de negentiende eeuw. Hier en daar is een halteplaats in de vorm van een salon. Een salon is gewijd aan de negentiende eeuwse societyschilder Ary Scheffer uit Dordrecht. Hij ontving in Parijs zijn clientèle in een atelier dat nog het meest leek op een boudoir van een lichte dame.
Dat boudoir is feestelijk vormgegeven door Evelyne Merkx, van Merkx + Girod, deze ontwerpster tekende voor de hele museuminterieur. Merkx’ stijlkeuze sluit mooi bij totale toewijding van de oudbouw aan Aelbert Cuyp en de zijnen: Ze gebruikt gepreegd goudbehang, een belettering die bijna 19e eeuws oogt, de vertrekken zijn getint in klassieke schilderswitten (loodwit, krijtwit, zinkwit). Dat alles is zorgvuldig gedetailleerd, allemaal gericht op de viering van die rijke Dordtse schilderstraditie.