Die Erasmusbrug is eigenlijk heel gewoon
Door Bob Witman/13 juni 2002
AMSTERDAM
De architectuur van UN Studio onderscheidt zich door een eeuwige zucht naar vernieuwing. Het gewone kan nog veel bijzonderder, vinden Ben van Berkel en Caroline Bos. Hij is van de vlugge schetsjes, zij van het concept. ‘Wij hebben ons altijd verzet tegen een eenduidige interpretatie.’
Toen de directeur van het Nederlands Architectuurinstituut het werk van het architectenduo Ben van Berkel en Caroline Bos wilde typeren, schreef hij: ‘UN Studio maakt mooie architectuur.’
Bos: ‘Wij waren diep beledigd!’
Van Berkel: ‘Mooi? Dat doet geen recht aan de gelaagdheid van ons werk.’
Bos: ‘Wij waren zo kwaad, hij heeft het er uitgehaald.’
Van Berkel: ‘Hij heeft het er niet uitgehaald.’
Bos: ‘Mooi is geschrapt, nu staat er: ze maken architectuur.’
Toch heeft Aaron Betsky gelijk. Van Berkel (1957) en Bos (1959) zijn bij uitstek architecten met een esthetische handtekening. En dat is niet gewoon in Nederland. Hun Erasmusbrug werd het beeldmerk van Rotterdam, de Möbiusvilla in het Gooi is een wonder van doorkijkjes, er is een delicaat transparant brugwachtershuis in Purmerend, een robuuste elektriciteitscentrale in Innsbruck. Maar mooi is niks, vindt het architectenduo. Want mooi doet geen recht aan de complexiteit van grotere architectonische werken.
‘Sinds lange tijd is het niet in de mode in de architectuur om goed gevormde gebouwen te maken’, schrijft Betsky. Inderdaad, zegt Bos. ‘In de architectuur ontbreekt een esthetisch discours. Misschien wordt het tijd.’
Zo rond de opening van hun tentoonstelling Unfold zit het Van Berkel en Bos (echtpaar sinds 1982, als architect werkzaam sinds 1987) met een jetlag tot diep achter de ogen in het Amsterdamse kantoor. UN Studio (voorheen Van Berkel & Bos) bouwt op dit moment in Arnhem, Genua, Las Palmas, Hartford (Connecticut, VS) en Graz. Bos en Van Berkel zijn een paar uur terug uit Los Angeles waar ze een gasthoogleraarschap vervulden. Morgen wacht voor hem een vlucht retour de oceaan over. Het leven van een succesvol architect telt net zo veel vlieguren als dat van een popster. ‘Dit leven is belastend, maar ik doe niet mee aan het gezeur, dat het zo moeilijk is te combineren, werk en privé’, zegt Bos.
Van Berkel: ‘In het vliegtuig zitten, dat vind ik het meest comfortabele moment. Ik zie vijf films, ik lees tien tijdschriften.’
Er is een kleine Van Berkel & Bos. Ze is tien. Die blijft thuis; om haar reizen de ouders zelden samen. Bos: ‘Je moet dit leven compenseren, zorgen dat je af en toe leuke dingen doet, vakantietjes. Je moet elkaar wat gunnen.’
Unfold is een oeuvretentoonstelling die geen oeuvretentoonstelling wil zijn. ‘We gaan niet terugkijken, daar zij we te jong voor’, zegt Bos. Bos en Van Berkel kijken vooruit, zoals ze in hun werk altijd op zoek zijn naar de avant-garde. ‘Ook van deze tentoonstelling willen we iets leren. Uitvinden, vernieuwen, dat is de missie van je vak.’ (Bos)
Dus zijn er in het Architectuurinstuut (NAi) niet alleen maquettes, doorsnedes of plattegronden te zien, maar ook gemanipuleerde ‘stemmingsfoto’s’ van hun gebouwen (auteur Van Berkel) en sfeerteksten over de projecten (auteur Bos). Aangevuld met een wat aardser overzicht van hun projecten, gekozen door het NAi.
Die pre-occupatie met de voorhoede is onvermijdelijk bij UN Studio. ‘Een architect moet steeds in zijn eigen tijd kunnen werken’, zegt Van Berkel. Dat betekent bijvoorbeeld dat hij midden jaren negentig net als veel architecten ‘geobsedeerd raakte door de computer als ontwerpinstrument’. De techniek beloofde onbegrensde mogelijkheden, maar leidde wereldwijd, constateert Van Berkel nu, tot eenvormigheid.
Die werd door zijn vriend/architect/stijlbroeder Greg Lynn getypeerd als het ‘Ford Taurus-syndroom’, naar de eerste auto in de jaren tachtig die helemaal met de computer werd ontworpen. ‘Het begin van een tijdperk van auto’s die op elkaar lijken’, aldus Van Berkel.
In de bouwwereld leverde het ‘spaghetti-architectuur’ op, waar Van Berkel nog wel eens ‘s nachts van wakker schrikt. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in de complexiteit van het computer ontwerp, het gaat mij om de maakbaarheid van complexe ruimtes.’
Sinds twee jaar is de computer verworden tot een secundair instrument. Het ontwerpproces is radicaal gewijzigd. Van Berkel laat een potloodschetsje zien. Bij UN begint een ontwerp vaak met een diagram, een simpele figuur die nog geen architectonische vorm is. Voor het nieuwe museum van Mercedes Benz in Stuttgart, een prestigieuze opdracht van 114 miljoen euro, zijn dat drie aan elkaar geklonken rondjes. Het lijkt nog het meest op de scheerkop van een Philishave. ‘Dit diagram kun je tekenen zonder je pen van het papier te halen.’
Van Berkel verzamelt constructeurs en andere technici in een vroeg stadium om tafel, om aan het diagram te peuteren en te kijken wat de mogelijkheden zijn. ‘Tot we op het idee kwamen om het verticaal uit elkaar te trekken, zodat je meerdere lagen krijgt.’ Wat ontstaat, is een ononderbroken kolomvrije ruimte, die zijn spankracht ontleent aan zijn vorm. Dit is wat Van Berkel de ideale ‘continue ruimte’ noemt, zonder overgangsgebieden als gangen of hallen. ‘Je kunt hier in één beweging doorheen lopen als bezoeker, alsof je een auto door de ruimte stuurt.’
De vorm oogt spectaculair. In de computersimulatie doemt het museum langs de snelweg op als een glanzend zilveren colosseum. Het is architectuur met een groot gebaar. ‘Ik weet niet of in Nederland een dergelijke opdrachtgever zo veel risico had durven nemen’, zegt Van Berkel. Zulke initiatieven zijn zowel qua budget als in vorm zeldzaam in de Rijndelta.
Al is het klimaat in Nederland de architectuur zeker in de woningbouw welgezind geweest, wil Bos graag benadrukken, zo aan de vooravond van een politieke aardverschuiving. ‘De overheid heeft als opdrachtgever in de jaren negentig risico’s durven nemen met jonge architecten.’ Een beleid dat mede heeft geleid tot Superdutch: een generatie relatief jonge architecten waarmee Nederland in het buitenland furore heeft gemaakt. ‘In het buitenland maken onze leeftijdsgenoten nu pas hun eerste gebouw’, zegt Bos.
‘De beste Nederlandse projecten van de afgelopen tien jaar? Jee, lastige vraag’, aarzelt Van Berkel. Een poging: ‘Het woonzorgcomplex (WoZoCo) van MVRDV in Amsterdam, politiebureaus van Wiel Arets, de uitbreiding van Schiphol, het ING-hoofdkantoor van Meyer en Van Schooten in Amsterdam en gebouwen van Koolhaas natuurlijk.’
Ben van Berkel en Caroline Bos zijn een beetje buitenstaanders. In de jaren tachtig woonden ze in Londen. Hij begon relatief laat met architectuur, zij studeerde kunstgeschiedenis. Ze schreven samen architectuurkritiek en waren toen al verzot op de sculpturale architectuur van Daniel Libeskind en het uitgesproken esthetische werk van Coop Himmelb(l)au.
Van Berkel: ‘Caroline schrijft het beste.’
Bos: ‘Ben heeft de beste titels.’
En nog steeds is Bos de talige kant van het duo. Zij voorziet een project al in een vroeg stadium van samenhang. Zij krijgt Van Berkels wijds geformuleerde doelstellingen heel precies op papier. Van Berkel is de druk pratende en licht geobsedeerde tekenaar. Hij krabbelt schetsje na schetsje op onbewaakte ogenblikken. Zo heeft hij in die vele vlieguren langs bouwputten over de hele wereld terloops een cocktailglas ontworpen, omdat het hem dwars zat dat de cocktail altijd maar wordt gedrónken. Resultaat: een likglas.
Het is ontegenzeggelijk mooi, maar dat is voor Van Berkel geen compliment: ‘Ik zeg tegen Aaron Betsky: jij kunt wel schrijven dat het mooie architectuur is die wij maken, maar wat is mooi? Misschien heb ik wel gewoon een goede hand. Ik kan misschien wel heel goed tekenen, ik heb een goede opleiding gehad.’
Dus wat bedoelde die Betsky toch?
Van Berkel: ‘Het is een verkeerd beeld dat een architect gaat zitten, een geniaal schetsje maakt en vervolgens alles in het gebouw gaat passen. Eigenlijk maakt het niet zo veel uit welke vorm je kiest. Vorm moet zich aanpassen aan de functies en aan de lokale condities waarmee je moet werken. Soms komt de vorm pas aan het einde van een project.’
Toch vindt bijna iedereen hun Erasmusbrug (uit 1992) in Rotterdam móói. Het is niet alleen een markeringspunt voor de stad, ook in hun oeuvre is de brug een mijlpaal – zo’n omvangrijk utilitair werk dat relatief vroeg in hun carrière kwam.
‘Die brug is eigenlijk heel gewoon’, zegt Van Berkel, die er graag aan mag toevoegen dat het inmiddels waarschijnlijk het meest gefotografeerde object van Nederland is. ‘Iedereen geeft er z’n eigen naam aan. De een zegt: het is een zwaan, een ander noemt het een knielende persoon. En een derde zegt: het is meer een kraan dan een brug. Als iedereen er zijn eigen naam aan geeft, is het gewoon. Dat is goed.’
Sinds De Brug vinden zij veel spraakmakende opdrachten op hun weg. Terwijl veel andere Nederlandse architecten hun sporen verdienen in de woningbouw, bouwen Van Berkel en Bos een museum in Duitsland, een museum in de VS, een brug op de Canarische eilanden, een hotel in Oostenrijk en het stationsgebied van Arnhem dat wordt veranderd in een grote overstapmachine.
Arnhem is UN’s grootste Nederlandse opdracht. Er wordt al een tijd aan gebouwd, maar in Van Berkels hoofd houdt het ontwerpen niet stil. In de entree van de studio rommelt hij met de reusachtige maquette. ‘Dit wou ik toch iets anders doen’, mompelt hij. Nee, wijzigen tijdens het bouwen is in het geheel niet raar. Grinnikt: ‘Het liefst zou ik alles eerst bouwen voor ik het beslis.’
De toekomstige stationshal van Arnhem is doordesemd van de wens om voor de reiziger een nieuwe ruimtelijke ervaring te scheppen. Voor Van Berkel en Bos is het als een tweede natuur om de rechthoekige conventies van de architectuur te willen oprekken. In hun ideaal ontwerpen is sprake van ‘caleidoscopische’ ervaringen van in elkaar overvloeiende kolomvrije ruimtes.
Gangloze continue vertrekken. Verrassende zichtlijnen. Ruimtelijke experimenten. Verrassende materialen. Nieuwe draagconstructies. In het Mercedesmuseum zie je bijvoorbeeld nergens waar het gebouw op rust.
Heeft het niet iets tragisch, die continue poging de architectuur aan de zwaartekracht te laten ontsnappen?
Bos: ‘Er is misschien een overspannen verwachting van wat architectuur kan doen. Dat is soms pathetisch of tragisch zelfs. Oké, zo heeft elk vak zijn tragiek. Maar Le Corbusier is er wel degelijk in geslaagd een andere ervaring te creëren met zijn gebouwen. En als je in het Guggenheim van Frank Gehry in Bilbao staat, zijn er beslist momenten dat het gebouw heel krachtig op je overkomt, een effect dat verder gaat dan een architectonisch spel.’
Van Berkel: ‘Waar wij ons tegen verzetten, is singular sign. Dat een gebouw een eenduidig teken is. De bewoners van het Möbiushuis zien, zeggen ze, na zes jaar nog elke dag nieuwe dingen. Elke keer als ze dat hoekje van de gang omkomen, zien ze iets anders aan hun eigen huis. Een ander uitzicht, een andere spiegeling, een andere doorkijk. Dat streven wij na. Wij denken dat er altijd drie, vier of vijf lagen in een gebouw moeten zitten.’
‘Architectuur die af is, is vaak zo gewoon’, zegt Bos. ‘Berlijn was beter toen het nog vol stond met hijskranen. Ik heb in Buenos Aires een gebouw gezien van Clorindo Testa, een bibliotheek uit de jaren zestig. Het gebouw is nooit in gebruik is geweest, toch is het prachtig.’
Van Berkel: ‘Elke vorm van architectuur is de moeder van een ruïne.’
Bos: ‘Wie zei dat, Loos? . . . Speer?’
Bos: ‘Nee, niet Speer. Hoop ik.’
Van Berkel: ‘Wat ik bedoel: een gebouw moet het ook als ruïne goed doen.’ Dat is de lakmoesproef. ‘Het moet levendigheid krijgen, niet in hoe het wordt gebruikt, maar hoe je er over blijft nadenken.’
Over het algemeen, vindt Van Berkel, ‘heerst in Nederland nog angst om te experimenteren, angst om te falen’.
Bos: ‘Het gewone mag wel iets bijzonderder worden.’
Van Berkel: ‘Dat is een interessante opmerking. Daar ageren wij dus tegen. Tegen het begrip gewoon, tegen het pragmatisme. Waarom wordt dat plan van Koolhaas voor een luchthaven in zee niet gemaakt? We hebben het Amsterdam Rijnkanaal gegraven, dat was een geweldig werk. We kunnen wel groot denken. Neem de Afsluitdijk. Als het gaat om de waterhuishouding kan het wel .’
Maar het is een luxe-klacht, zij zijn ook in het buitenland veelgevraagd. Met Rem Koolhaas horen zij tot de meest internationaal georiënteerde architecten van Nederland. Maar ze werken het liefst hier. ‘We hebben een tijd in Londen gewoond. Twee uur duurt het voor je op de luchthaven bent’, zegt Van Berkel. ‘Amsterdam is zo comfortabel. Het is geen metropool, maar het is ook niet on-kosmoplitisch.’
En af en toe wijken ze uit naar een vakantiehuisje op een tropische locatie. ‘Een droomplek.’ Niet zelf ontworpen, nee, dat vakantiehuis. ‘Ik geloof niet dat dat een goed idee zou zijn’, zegt Van Berkel. ‘Dan blijft je ook op vakantie steeds bezig met ontwerpen. En wij zijn al van die control freaks. Dan ontspan je nooit echt.’
‘Perfectionisme’, zegt Bos, ‘is een opvatting voor op het werk.’