Een gevaarlijk vak
Het werk van architectenduo Herzog & De Meuron
Door Bob Witman
Architecten als Herzog & De Meuron zijn de wonderdokters voor stadsbesturen, modeconglomeraten en regimes met rammelende imago’s.
Non-stijl is de stijl van het architectenduo Herzog & De Meuron, zegt Jacques Herzog bij de inrichting van een tentoonstelling over hun werk in het NAi. ‘Stijl is een gevangenis.’
Hij is een van de grote helden in de architectuurwereld van vandaag, Jacques Herzog, een slanke kaalgeschoren man van 54 met een voetbalblessure. Als hij gaat zitten strekt hij behoedzaam zijn gekwetste voet op een extra stoeltje in de tentoonstellingsruimte van het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam. Om hem heen wordt getimmerd aan No 250, an exhibition. The beauty and waste in the architecture of Herzog & De Meuron.
‘Dit is het beste deel van het gebouw’, zegt de Zwitserse architect over de plek waar hij zijn zitplaats heeft gekozen. Vlak bij het water uit de vijver dat stormachtig klotst tegen de glazen pui van het gebouw van Jo Coenen. ‘Mijn grootste angst als architect is dat je vervelend wordt. Dat je ontwerpen saai worden, corporate boring. Architectuur is een gevaarlijk vak. Een ontwerp is al snel oninteressant. Omdat er te veel decoratie in zit, te veel design, te veel beton, te veel grootschalige gebaren, te veel dogma’s, te veel ideologie. Er zijn veel valkuilen.’
No 250 is een tentoonstelling van werk in uitvoering. Geen eindontwerpen, geen maquettes, geen vette 3D-simulaties van gebouwen. Op tafels liggen informeel de fragmenten van een werkproces uitgestald. Materiaaltests. Halve maquettes, opzetjes en schetsen. Een nogal prozaïsch eerbetoon aan de noeste experimenteerdrift van het Zwitserse duo Jacques Herzog en Pierre de Meuron, vrienden vanaf hun zevende, beiden geboren in Bazel. Als er iets opvalt aan hun gebouwde oeuvre, is het wel dat geen enkel ontwerp lijkt op het voorgaande.
‘Je kunt onze stijl het best typeren als non-stijl’, zegt Herzog. ‘Het is riskant om stijl te mijden, zeker voor jonge architecten. Want stijl geeft je herkenbaarheid, het is de branding van een architect. Het maakt je beroemd, en wij wilden ook graag beroemd worden en mooie opdrachten krijgen. Maar tegelijk weet je dat stijl een gevangenis is. Het is een belemmering om te begrijpen wat architectuur is. En op een gegeven moment verzuim je om jezelf te vernieuwen. Dan verwatert stijl en is het net als bij het herlezen van oude liefdesbrieven: je weet niet meer waar het precies om ging.’
Beroemd zijn ze wel geworden, Herzog en De Meuron. Ze verbouwden een turbinehal in Londen tot Art Gallery Tate Modern. Ze ontwierpen het cultuurforum aan de boulevard van Barcelona, een gebouw als een driehoekige Zwitserse paarse gatenkaas. De Prada-winkel in Tokio is van hen; een feeërieke toren met een veelbezongen transparante huid van geslepen glas. En op het lijstje ‘werk in uitvoering’ staat een van de grootste architectonische projecten van het eerste decennium van deze eeuw: het Olympisch Stadion van Peking (Spelen 2008). Een gebouw met het uiterlijk van een reusachtig vogelnest en een duizelingwekkende constructietechniek. Het moet het icoon worden van een nieuwe tijd in China.
Architecten als Herzog & De Meuron zijn de wonderdokters voor stadsbesturen, modeconglomeraten en regimes met rammelende imago’s. Hun Tate haalde niet alleen een hele wijk uit het slop, maar maakte van Londen ook een belangrijke moderne-kunststad. De Prada-winkel in Tokio is geworden tot een aan alle kanten geld en luxe ademend logo voor het Italiaanse modemerk. Andere modemultinationals volgden: David Chipperfield bouwt voor Dolce & Gabbana, Renzo Piano voor Hermès. Het Guggenheim-museum van Jean Nouvel moet het door criminaliteit geteisterde Rio de Janeiro een nieuw imago geven.
‘Er is altijd een relatie geweest tussen machthebbers en de architectuur. Maar het grote verschil met vroeger is de schaal. In een geglobaliseerde wereld zijn steden en merken zich veel sterker bewust van concurrentie. Ze proberen zich te onderscheiden met postcard-architectuur. Dat heeft natuurlijk invloed op de status van de architectuur. En het is niet per se slecht. Het maakt architectuur zichtbaar.’
Dat is wel anders geweest. Toen Herzog met De Meuron in Zürich studeerde, begin jaren zeventig, was de architectuur dood. ‘Er doceerden alleen slecht geklede humorloze Duitse filosofen.’ En die hadden het niet over stijl, imago of het verhaal achter architectuur. Alles was dienstbaar aan socialistische opvattingen. Alles was gepolitiseerd. Toen kwam Aldo Rossi. ‘Een Italiaanse communist, onverdacht voor linkse studenten, maar heel goed gekleed, grappig en knap. Hij was een tovenaar. Hij leerde ons over de traditie. Hij onderwees ons over de typologie in de bouwkunde. Er werd weer gesproken over formele architectuur.’
Herzog en De Meuron hebben een studio in een villa aan de Rijn, buiten Bazel, waar vroeger Elmex-tandpasta werd gemaakt. Ze zitten er nog steeds, nu met tweehonderd man personeel en inmiddels zes partners. Toen ze hun beroepspraktijk begonnen, in 1978, kwam het postmodernisme opzetten. ‘Dat vonden wij oninteressant.’ Dus gingen ze met hun experimenteerdrift op zoek naar ‘echte’ architectuur. Minimalistisch, met exuberante proefjes op het gebied van gevelbekleding.
Op No 250 is te zien dat de Prada-winkel in Japan (2003) eerst met rubber, steen en kunststof bekleed is geweest, voordat de keuze op glas viel. De Domus Vinery in Californië (1997) is gebouwd uit dozen van gaas die zijn volgestort met lokale keitjes, zodat het gebouw de kleur aanneemt van de omgeving. De aandacht voor de huid van hun gebouwen was zo opvallend dat hun concept wel eens pesterig skindeep werd genoemd.
‘Ik ken het verwijt. Maar de huid van een gebouw heeft bij ons geen vaste plaats in de hiërarchie. Bij ontwerpen is er sowieso geen recept waar je moet beginnen. Verschillende projecten, verschillende oplossingen, verschillende impact, verschillende schaal, ruimtes, materialen en soms ook geur. Ik geloof sterk in de intuïtie van een gebouw. Als je door een stad loopt, zou je instinctmatig het Centraal Station moeten kunnen vinden. Architectuur moet in dat opzicht zijn als de natuur, een organische hiërarchie waar je zelf de weg kunt vinden.’
Herzog & De Meuron behoren tot het selecte rijtje winnaars van de Pritzker Prize, ook wel de Nobelprijs der architectuur genoemd. Een belangrijk verschil met collega-laureaten is dat hun reputatie onomstreden is. Ze hebben niet het soms hardvochtige van Rem Koolhaas. Niet het zwaar conceptuele van Zaha Hadid, noch de onderwatertypologie van Frank Gehry.
‘Herzog & De Meuron herdefiniëren de tradities van het modernisme tot een elementaire eenvoud’, schreef de Pritzker Prize-jury. Maar stijlterminologieën zeggen Herzog weinig. ‘Modernisme was ooit een helder criterium. Dit was oud en dat was nieuw. Je was avantgarde of je was ouderwets. Die woorden gaan niet meer op. In een wereld waar digitaal zo veel informatie is opgeslagen kun je makkelijk teruggrijpen op andere niveaus, naar een andere kwaliteit.’
Van het duo is Herzog de prater. De Meuron blijft meestal thuis bij publieke vertoningen. Twee voetballers zijn het, grote fans van FC Basel, waarvoor ze in 2002 een stadion bouwden met een wand met panelen van bollend melkglas. Daarna volgde nog een stadionopdracht, voor Bayern München (realisatie 2005). ‘Onfortuinlijk genoeg hebben we deze opdracht gewonnen’, zegt Herzog zonder een spier te vertrekken, hoewel het duidelijk mag zijn dat hij net zo’n grote fan is van het Duitse voetbal als de gemiddelde Nederlandse supporter. En dan enthousiast: ‘Goede voetbalstadions hebben iets van een shakespeariaans theater. Het publiek moet bovenop het veld zitten, de Engelsen hebben dat goed begrepen.’ Het FC Basel-stadion is heel compact gebouwd, en de tribunes zijn in felle kleuren van de club opgetrokken zodat de tegenstander bijkans geïntimideerd raakt.
Het stadion van Peking met honderdduizend zitplaatsen is een ander verhaal, omdat het een atletiekstadion is. Dat is veel breder opgezet. ‘Bovendien moet dat ook een openbare ruimte worden om te flaneren. Chinezen ontmoeten elkaar graag op straat.’ Hij mag als hij over het Olympisch Stadion praat graag een foto tevoorschijn halen van de Eiffeltoren, kort nadat die gereedkwam in 1925. Je ziet er mensen flaneren. ‘Dat was een nieuwe plek, een plek die nog niet bestond. En die plek heeft nog steeds aantrekkingskracht. Kijk, als je zoiets kunt maken als architect . . . ‘
Is het een probleem als architecten voor omstreden regimes werken? ‘Mijn generatie in Europa is opgegroeid in totale vrijheid. We hebben afgerekend met alle dogma’s die er waren, tot het obsessieve af. Hoe obsessief, daar word je je sterk van bewust als je in Arabische landen of China werkt, waar die democratische vrijheden niet vanzelfsprekend zijn.’
Een stadion als voor Peking had Herzog in Europa niet kunnen bouwen. ‘Begrijp me goed, ik ben niet geïnteresseerd in regimes met een ongelimiteerde macht. Ik ben gefascineerd door de ongelimiteerde vrijheid van denken, om architectuur tot voorbij limieten te duwen.’
No 250, An Exhibition. The Beauty and Waste of Herzog & De Meuron. Rotterdam, Nederlands Architectuurinstituut. Met foto’s van Frank van der Salm, Thomas Ruff en Andreas Gurky. T/m 8 mei.
Olfactory object. Een geur speciaal ontwikkeld voor Rotterdam door Herzog & De Meuron. € 45,-.
Door Bob Witman/ januari 2005
Hij is een van de grote helden in de architectuurwereld van vandaag, Jacques Herzog, een slanke kaalgeschoren man van 54 met een voetbalblessure. Als hij gaat zitten strekt hij behoedzaam zijn gekwetste voet op een extra stoeltje in de tentoonstellingsruimte van het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam. Om hem heen wordt getimmerd aan No 250, an exhibition. The beauty and waste in the architecture of Herzog & De Meuron.
‘Dit is het beste deel van het gebouw’, zegt de Zwitserse architect over de plek waar hij zijn zitplaats heeft gekozen. Vlak bij het water uit de vijver dat stormachtig klotst tegen de glazen pui van het gebouw van Jo Coenen. ‘Mijn grootste angst als architect is dat je vervelend wordt. Dat je ontwerpen saai worden, corporate boring. Architectuur is een gevaarlijk vak. Een ontwerp is al snel oninteressant. Omdat er te veel decoratie in zit, te veel design, te veel beton, te veel grootschalige gebaren, te veel dogma’s, te veel ideologie. Er zijn veel valkuilen.’
No 250 is een tentoonstelling van werk in uitvoering. Geen eindontwerpen, geen maquettes, geen vette 3D-simulaties van gebouwen. Op tafels liggen informeel de fragmenten van een werkproces uitgestald. Materiaaltests. Halve maquettes, opzetjes en schetsen. Een nogal prozaïsch eerbetoon aan de noeste experimenteerdrift van het Zwitserse duo Jacques Herzog en Pierre de Meuron, vrienden vanaf hun zevende, beiden geboren in Bazel. Als er iets opvalt aan hun gebouwde oeuvre, is het wel dat geen enkel ontwerp lijkt op het voorgaande.
‘Je kunt onze stijl het best typeren als non-stijl’, zegt Herzog. ‘Het is riskant om stijl te mijden, zeker voor jonge architecten. Want stijl geeft je herkenbaarheid, het is de branding van een architect. Het maakt je beroemd, en wij wilden ook graag beroemd worden en mooie opdrachten krijgen. Maar tegelijk weet je dat stijl een gevangenis is. Het is een belemmering om te begrijpen wat architectuur is. En op een gegeven moment verzuim je om jezelf te vernieuwen. Dan verwatert stijl en is het net als bij het herlezen van oude liefdesbrieven: je weet niet meer waar het precies om ging.’
Beroemd zijn ze wel geworden, Herzog en De Meuron. Ze verbouwden een turbinehal in Londen tot Art Gallery Tate Modern. Ze ontwierpen het cultuurforum aan de boulevard van Barcelona, een gebouw als een driehoekige Zwitserse paarse gatenkaas. De Prada-winkel in Tokio is van hen; een feeërieke toren met een veelbezongen transparante huid van geslepen glas. En op het lijstje ‘werk in uitvoering’ staat een van de grootste architectonische projecten van het eerste decennium van deze eeuw: het Olympisch Stadion van Peking (Spelen 2008). Een gebouw met het uiterlijk van een reusachtig vogelnest en een duizelingwekkende constructietechniek. Het moet het icoon worden van een nieuwe tijd in China.
Architecten als Herzog & De Meuron zijn de wonderdokters voor stadsbesturen, modeconglomeraten en regimes met rammelende imago’s. Hun Tate haalde niet alleen een hele wijk uit het slop, maar maakte van Londen ook een belangrijke moderne-kunststad. De Prada-winkel in Tokio is geworden tot een aan alle kanten geld en luxe ademend logo voor het Italiaanse modemerk. Andere modemultinationals volgden: David Chipperfield bouwt voor Dolce & Gabbana, Renzo Piano voor Hermès. Het Guggenheim-museum van Jean Nouvel moet het door criminaliteit geteisterde Rio de Janeiro een nieuw imago geven.
‘Er is altijd een relatie geweest tussen machthebbers en de architectuur. Maar het grote verschil met vroeger is de schaal. In een geglobaliseerde wereld zijn steden en merken zich veel sterker bewust van concurrentie. Ze proberen zich te onderscheiden met postcard-architectuur. Dat heeft natuurlijk invloed op de status van de architectuur. En het is niet per se slecht. Het maakt architectuur zichtbaar.’
Dat is wel anders geweest. Toen Herzog met De Meuron in Zürich studeerde, begin jaren zeventig, was de architectuur dood. ‘Er doceerden alleen slecht geklede humorloze Duitse filosofen.’ En die hadden het niet over stijl, imago of het verhaal achter architectuur. Alles was dienstbaar aan socialistische opvattingen. Alles was gepolitiseerd. Toen kwam Aldo Rossi. ‘Een Italiaanse communist, onverdacht voor linkse studenten, maar heel goed gekleed, grappig en knap. Hij was een tovenaar. Hij leerde ons over de traditie. Hij onderwees ons over de typologie in de bouwkunde. Er werd weer gesproken over formele architectuur.’
Herzog en De Meuron hebben een studio in een villa aan de Rijn, buiten Bazel, waar vroeger Elmex-tandpasta werd gemaakt. Ze zitten er nog steeds, nu met tweehonderd man personeel en inmiddels zes partners. Toen ze hun beroepspraktijk begonnen, in 1978, kwam het postmodernisme opzetten. ‘Dat vonden wij oninteressant.’ Dus gingen ze met hun experimenteerdrift op zoek naar ‘echte’ architectuur. Minimalistisch, met exuberante proefjes op het gebied van gevelbekleding.
Op No 250 is te zien dat de Prada-winkel in Japan (2003) eerst met rubber, steen en kunststof bekleed is geweest, voordat de keuze op glas viel. De Domus Vinery in Californië (1997) is gebouwd uit dozen van gaas die zijn volgestort met lokale keitjes, zodat het gebouw de kleur aanneemt van de omgeving. De aandacht voor de huid van hun gebouwen was zo opvallend dat hun concept wel eens pesterig skindeep werd genoemd.
‘Ik ken het verwijt. Maar de huid van een gebouw heeft bij ons geen vaste plaats in de hiërarchie. Bij ontwerpen is er sowieso geen recept waar je moet beginnen. Verschillende projecten, verschillende oplossingen, verschillende impact, verschillende schaal, ruimtes, materialen en soms ook geur. Ik geloof sterk in de intuïtie van een gebouw. Als je door een stad loopt, zou je instinctmatig het Centraal Station moeten kunnen vinden. Architectuur moet in dat opzicht zijn als de natuur, een organische hiërarchie waar je zelf de weg kunt vinden.’
Herzog & De Meuron behoren tot het selecte rijtje winnaars van de Pritzker Prize, ook wel de Nobelprijs der architectuur genoemd. Een belangrijk verschil met collega-laureaten is dat hun reputatie onomstreden is. Ze hebben niet het soms hardvochtige van Rem Koolhaas. Niet het zwaar conceptuele van Zaha Hadid, noch de onderwatertypologie van Frank Gehry.
‘Herzog & De Meuron herdefiniëren de tradities van het modernisme tot een elementaire eenvoud’, schreef de Pritzker Prize-jury. Maar stijlterminologieën zeggen Herzog weinig. ‘Modernisme was ooit een helder criterium. Dit was oud en dat was nieuw. Je was avantgarde of je was ouderwets. Die woorden gaan niet meer op. In een wereld waar digitaal zo veel informatie is opgeslagen kun je makkelijk teruggrijpen op andere niveaus, naar een andere kwaliteit.’
Stadion Fc Basel
Van het duo is Herzog de prater. De Meuron blijft meestal thuis bij publieke vertoningen. Twee voetballers zijn het, grote fans van FC Basel, waarvoor ze in 2002 een stadion bouwden met een wand met panelen van bollend melkglas. Daarna volgde nog een stadionopdracht, voor Bayern München (realisatie 2005). ‘Onfortuinlijk genoeg hebben we deze opdracht gewonnen’, zegt Herzog zonder een spier te vertrekken, hoewel het duidelijk mag zijn dat hij net zo’n grote fan is van het Duitse voetbal als de gemiddelde Nederlandse supporter. En dan enthousiast: ‘Goede voetbalstadions hebben iets van een shakespeariaans theater. Het publiek moet bovenop het veld zitten, de Engelsen hebben dat goed begrepen.’ Het FC Basel-stadion is heel compact gebouwd, en de tribunes zijn in felle kleuren van de club opgetrokken zodat de tegenstander bijkans geïntimideerd raakt.
Het stadion van Peking met honderdduizend zitplaatsen is een ander verhaal, omdat het een atletiekstadion is. Dat is veel breder opgezet. ‘Bovendien moet dat ook een openbare ruimte worden om te flaneren. Chinezen ontmoeten elkaar graag op straat.’ Hij mag als hij over het Olympisch Stadion praat graag een foto tevoorschijn halen van de Eiffeltoren, kort nadat die gereedkwam in 1925. Je ziet er mensen flaneren. ‘Dat was een nieuwe plek, een plek die nog niet bestond. En die plek heeft nog steeds aantrekkingskracht. Kijk, als je zoiets kunt maken als architect . . . ‘
Is het een probleem als architecten voor omstreden regimes werken? ‘Mijn generatie in Europa is opgegroeid in totale vrijheid. We hebben afgerekend met alle dogma’s die er waren, tot het obsessieve af. Hoe obsessief, daar word je je sterk van bewust als je in Arabische landen of China werkt, waar die democratische vrijheden niet vanzelfsprekend zijn.’
Een stadion als voor Peking had Herzog in Europa niet kunnen bouwen. ‘Begrijp me goed, ik ben niet geïnteresseerd in regimes met een ongelimiteerde macht. Ik ben gefascineerd door de ongelimiteerde vrijheid van denken, om architectuur tot voorbij limieten te duwen.’
#
No 250, An Exhibition. The Beauty and Waste of Herzog & De Meuron.
Olfactory object. Een geur speciaal ontwikkeld voor Rotterdam door Herzog & De Meuron. € 45,-.