‘Ik mik op 250.000 bezoekers per jaar’
Architectuur, mode, design, e-cultuur: alles zit in Het Nieuwe Instituut, en Guus Beumer mag er een eenheid van maken. Eerste wapenfeit: Erwin Olaf.
Door Bob Witman
Het eerste dat de nieuwe directeur doet, is je naar de directeurskamer leiden, die niet meer zijn directeurskamer is. ‘Kijk, dit is een beetje overdreven voor mij.’ Een prestigieuze kamer, gevuld met meubilair van architect J.J.P. Oud (1890-1963), die zich uitstrekt over de hele brede zuidflank van dit gebouw. Twintig jaar lang was dit de directiekamer van het Nederlands Architectuurinstituut. Vanuit deze plek keek je in zuidelijke richting uit over het nieuwe Rotterdam: de Kop van Zuid, de Erasmusbrug en een rijtje serieuze wolkenkrabbers.
Guus Beumer (58) heeft bij zijn komst op 1 januari 2013 het directiebureau naar de noordkant van het gebouw verplaatst. Nu kijkt hij uit op het Groothandelsgebouw, monument van de wederopbouw, en het splinternieuwe Centraal Station. Een kleinere kamer ‘met noorderlicht, het licht van de kunstenaar’.
Beumer is geen architect, hij loopt niet in het pak, er is geen separaat Nederlands Architectuurinstituut meer, er staan ook geen grote architectuurtentoonstellingen gepland in Rotterdam de komende maanden. De halve architectuurwereld is werkloos vanwege de crisis en zit vol vragen. Wat heeft de fusie-instelling Het Nieuwe Instituut voor ze in petto?
‘Het samenvoegen van architectuur met design, mode en e-cultuur tot één instelling vond en vind ik een goed idee. Anders had ik deze baan nooit aangenomen’, zegt Beumer. Onder druk van de politiek zitten vormgevingsinstituut Premsela, architectuurinstituut NAi en het Virtueel Platform sinds 1 januari samen. De drie oude directeuren overleefden de fusie niet en als relatieve buitenstaander moet Beumer de neuzen nu één kant op zien te krijgen.
‘Een nachtmerrie, waarschuwde iedereen, een gedwongen fusie is het ergste dat er is. Maar het is niet waar. Ik merk nauwelijks kampen. Het is niet pijnloos, maar de sfeer is goed.’
Premsela was het sectorinstituut voor mode en design in Amsterdam (er werkten zeventien mensen). Het Virtueel Platform voor e-cultuur had zeven man personeel. Het NAi was veruit het grootste en omvatte zowel archief, bibliotheek als tentoonstellingsruimten, met in totaal 89 medewerkers. Van die alles bij elkaar 113 personeelsleden zijn er 93 over.
‘Ik zie Het Nieuwe Instituut als een laatste vrijplaats’, zegt Beumer, ‘waar je vragen kunt onderzoeken zonder druk van de markt. Een zegen in een tijd waarin het cultuurbeleid verregaand is vereconomiseerd.’ De opdracht van Het Nieuwe Instituut – met een jaarbudget van ruim 8 miljoen euro – is breed: onderzoek, collectievorming, tentoonstellingen en promotie van het vak. Oké, maar wat gaat Beumer nou precies doen?
De tentoonstelling Biodesign, over de kruisbestuiving van natuur, wetenschap en creativiteit, die 27 september openging, is nog onderdeel van het ‘overgangsprogramma’. De officiële nieuw start van Het Nieuwe Instituut, met nieuwe huisstijl en grote zaalexpositie, vindt plaats in november: decors van fotograaf Erwin Olaf.
‘Nee, geen architect’, erkent Beumer. ‘Maar wel iemand die zeer zorgvuldig de binnenwereld bestudeert. Ik zie hem als een 19de-eeuwse architect, die behalve in raum ook in bekleidung is geïnteresseerd. Het interieur is een prachtig startpunt om ook met een groter publiek het gesprek aan te gaan over architectuur, design en e-cultuur.
Zeker ook een tentoonstelling waarmee hij het grote publiek wil aanspreken. ‘Ik mik op 250 duizend bezoekers per jaar, dat vind ik de schaal waarmee je een instituut van deze omvang moet legitimeren.’ Nu komen er jaarlijks 150 duizend, waar nog best wat vanaf gaat als je het bezoek aan de horeca niet meerekent.
‘Om die 250 duizend te halen, moet ik me misschien niet uitsluitend op Rotterdam richten. Je kunt ook zeggen, ik ga een tentoonstelling over architect Berlage organiseren in de Beurs van Berlage in Amsterdam.’ Is dat een concreet idee? ‘Ja, dat is een concreet idee.’
Hoe wordt de kruisbestuiving tussen de ontwerpvakken zichtbaar? Termen als crossdisciplinair, het weghalen van de schotten tussen ontwerpspecialismen: voor een deel is dat uitkomst van een veranderde praktijk, maar ook sterk aan mode onderhevig. ‘Dat oversteken van de disciplines gaan we hier zeker terugzien, maar elk vak houdt zijn specificiteit. Al was het alleen maar omdat architecten aan de TU Delft anders worden opgeleid dan ontwerpers aan de Design Academy in Eindhoven.’
Hij kiest als nieuwe directeur niet de makkelijke weg. ‘Ik weet dat iedereen al sinds 1 januari zit te wachten: wat gaat-ie doen? Maar als ik voor die druk was gezwicht, had ik hier gisteren een 3D-printer moeten neerzetten. Daarmee zou ik, door zo direct op de actualiteit te reageren, Het Nieuwe Instituut direct diskwalificeren.’
Het gaat Beumer bovendien om het ‘problematiseren van het ontwerp en niet zozeer om het celebreren’. ‘Ik ga niet het nieuwste van het nieuwste laten zien. Daar zijn galeries en winkels voor. Je moet als instituut afstand durven nemen van de notie van actualiteit.’ En afstand betekent: samenwerkingsverbanden aangaan, met de TU Delft. Of met Eindhoven, waar een onderzoek naar de zorg is gestart dat zal uitmonden in een tentoonstelling.
Maar toch, er zullen ook wat direct zichtbare wijzigingen zijn. Er komt, gecombineerd met de boekwinkel, een designwinkel in Het Nieuwe Instituut. ‘Ik wil dat productdesign niet alleen te zien is, maar ook te koop.’ In de entree kunnen ontwerpers ruimte krijgen zich te laten zien, een ‘shopping mall’, een fysieke combinatie van bestaande webwinkels, staat Beumer voor ogen.
Cultuur moet zich opnieuw legitimeren, dat is de politieke werkelijkheid van vandaag. Daar hoort de markt bij. ‘In Nederland is dat getriggerd door een recessie, maar die herijking speelt overal, mede ingegeven door de ontwikkelingen binnen de e-cultuur. ‘ Wel eigenaardig is het, vindt Beumer, dat de overheid creatieve industrie tot speerpunt benoemt – het valt onder topsectorenbeleid – maar tegelijk volhardt in de filosofie van de terugtredende staat. ‘Ze geven geen handen en voeten aan hun eigen beleid.’
Neem een groep jonge ontwerpers als de Shapeways, tot bloei gekomen in designstad Eindhoven. ‘Ze waren de grootste vernieuwers op het gebied van 3D-printing. Maar in Nederland vonden ze niemand die in hen wilde investeren. In New York kregen ze miljoenen en daar vindt nu de vernieuwing plaats op het gebied van 3D-printing.’ Gemiste kans dus.
Financiering is, nu de banken de kas dicht houden, het grote struikelblok voor innovatie. ‘Bedragen tussen de halve ton en 3 miljoen, dat is het grote probleem. Startende bedrijven krijgen het geld niet.’ Beumer ondersteunt van harte het initiatief van een eigen investeringsbank voor de creatieve industrie om die impasse te doorbreken. En: ‘Als de overheid altijd op afstand blijft, komt niets in beweging. Bij de grote ontwerpvragen in de zorg en het ouderenbeleid kun je als staat niet aan de kant blijven toekijken.’
En kan iemand hem uitleggen waarom Nederland-Innovatieland zich in 2015 niet presenteert tijdens de Wereldtentoonstelling in Milaan? ‘We zijn op het mondiale platform voor industriële vernieuwing totaal afwezig, er is niets. Als je de toekomst wilt claimen, moet je het anders aanpakken.’