Bob Witman / 19 juli 2003 / in de Volkskrant
AMSTERDAM
Sinds tien jaar werken architecten Cees en Diederik Dam samen. Ze vullen elkaar aan: vader is de kunstenaar, zoon houdt het overzicht. ‘Je krijgt bij ons zijn jeugd, en mijn quasi-levenswijsheid.’
Het kantoorcomplex waarin Dam & Partners Architects huist, oogt zeer karakterloos van buiten, maar binnen hebben Cees (70) en Diederik (36) het gezellig gemaakt. Alle vreugdeloze systeemwandjes zijn gesloopt.
Hoge open ruimtes, kleurig beschilderd, rijk gedecoreerd. In de vergaderkamer hangt een schilderij van een copulerend paartje in het bos.
De vader is meer de kunstenaar, zullen ze zeggen, meer van de details, meer de dromer. De zoon is van het overzicht, het concept. De vader is ook de flamboyante, de man met de oneliners (‘architectuur is mijn eerste liefde, en ik ga vreemd met mijn eigen vrouw’), de zoon is meer de analyticus, de afwachtende.
‘Godzijdank lijkt Diederik op zijn moeder’, zegt Cees Dam.
‘Aan één Cees Dam heb ik al mijn handen vol.’
Tien jaar geleden is Diederik Dam in het bedrijf gekomen. Hij trad daarmee in de voetsporen van de architect wiens naam is verbonden aan een van de meest bittere architectuurpolemieken ooit: die over het muziektheater annex stadhuis in Amsterdam.
Diederik heeft lang geaarzeld of hij zijn vaders professie zou volgen. Niet vanwege de affaire-Stopera overigens. ‘Als kind van Cees krijg je toch een klap van de molen mee. Mijn ouders sleepten mij van museum naar museum, van gebouw naar gebouw. Ik heb veel gezien, te veel misschien.’
Pas aan het einde van zijn studie bouwkunde, toen hij op het punt stond af te haken, koos hij definitief.’Een godsgeschenk’, die beslissing, vindt vader Cees Dam. Kunst was een vast gespreksonderwerp bij de familie Dam thuis, en dat zijn zoon koos voor de ‘architectuur, de moeder der kunsten’, vindt hij nog altijd een wonder. En nee, hij was niet bang dat de vaderlijke slagschaduw Diederik zou dwarsbomen: ‘Het wezen van de architectuur is immers ruimte geven, geen ruimte nemen.’
Diederik: ‘Toen ik in het bedrijf kwam, had ik me voorgenomen alle werkzaamheden te scheiden. Dat leek me overzichtelijker gezien het karakter van Cees. Gelukkig is dat mislukt.’
Cees: ‘We vullen elkaar aan. Je krijgt bij ons zijn jeugd, en mijn quasi-levenswijsheid.’
Diederik: ‘Twee voor de prijs van een.’
De firma Dam & Partners geldt met 55 man personeel als een middelgroot architectenbureau. Ze ontwierpen recent het hoofdkantoor van KPN Telecom in Den Haag (2000), kantoorgebouw de Vogelstruys in Amsterdam (1999), Blauwhoed in Rotterdam (2000). In Lelystad staat een gerechtsgebouw (2001), waar vader zijn zoon om looft (‘Diederiks meest heldere gebouw’). Op de Kop van Zuid in Rotterdam een enorm kantorencomplex, de Wilhelminatoren (1997), waar zoon vader de eer gunt (‘Het beste grote gebouw van Cees’).
Diederik: ‘Cees verstaat in hoge mate het vak om spiritualiteit aan het ambachtelijke te koppelen. Dat bewonder ik aan hem. En hij is goed in een van de moeilijkste opgaven voor een architect: je moet dienstbaar zijn aan de opdrachtgever – het is zijn droom die je gaat verwezenlijken – en tegelijkertijd moet je je autonomie als kunstenaar bewaren. Dat is een heel gedoe.’
Cees: ‘Diederik is helder. Diederik houdt beter de grote lijn vast. Ik ben meer van de details. God zit in het detail, zeggen ze. Ik schiet daar wel eens in door.’
Diederik: ‘Dan moet het nog mooier en nog mooier, terwijl ik het zes maanden daarvoor al mooi vond.’
Cees: ‘Ik heb restaurant Le Garage van Joop Braakhekke gemaakt. Diederik restaurant Vossius voor John Halvemaan. Beide in Amsterdam. Mijn ontwerp is volkser. Vossius is intellectueler. In dat soort dingen zie je het verschil. Zeg ik dat goed Diederik?
Diederik knikt. Twee generaties Dam zijn eensgezind in hun afkeer van retro-architectuur, de vestinkjes, de zielloze jaren twintig kopieën, die ongenaakbaar oprukken in de Nederlandse woningbouw. Maar ze vinden ook dat de andere zijde van het spectrum, die succesvolle generatie jonge architecten onder de naam Superdutch, te zeer doorslaat naar het conceptuele. Veel fantasie, weinig praktisch.
Cees: ‘Dat project van MVRDV in Ypenburg – woonhuizen met dakbedekking doorlopend tot op de grond – is een geweldige vondst. Maar hoe ziet het er over vijftig jaar uit, vraagt de ouderwetse timmerman-architect in mij zich af.’
Diederik: ‘Ik heb wel eens gedacht: alle slechte architecten mogen alleen retro bouwen, alle goede architecten alleen modern. Maar dat is natuurlijk zinloos. Sowieso, dat onderscheid tussen modern en traditioneel bevalt me niet.’
Ze werken nu samen aan een groot gebouw: het ministerie van Landbouw in Den Haag. Er zit vaak spanning in hun samenwerking, maar die is, zeggen ze, beheersbaar.
Diederik: ‘Er is één formele afspraak gemaakt toen ik begon: als we het echt niet eens worden, beslist Cees. Dat is nog nooit voorgekomen.’
Cees: ‘Ze vragen wel eens: praten jullie nu altijd over architectuur? We praten nooit over architectuur.’