Door Bob Witman / 21 maart 2002 / de Volkskrant
ROTTERDAM
Nederlanders mogen seksisten zijn, dat neemt niet weg dat Aaron Betsky, directeur van het Nederlands Architectuurinstituut (NAi), het gevoel heeft zich in het paradijs te bevinden. De Nederlandse Amerikaan roemt Almere, ‘een van de interessantse nieuwe steden’, en Rem Koolhaas’ dijkhuisje in Rotterdam. ‘Het poldermodel heeft veel voordelen, maar het maakt het ook moeilijker om een groot idee naar voren te brengen.’
Als Aaron Betsky op de vijfde verdieping van het Architectuurinstituut uit zijn raam kijkt, ziet hij de Kunsthal van Rem Koolhaas liggen. Het gebouw bevindt zich aan de Westzeedijk, een drukke weg die meters boven het Rotterdamse Museumpark uitsteekt. Schuin tegen de dijkhelling aan ligt daar de ziel van de in het buitenland zo geprezen nieuwe Nederlandse bouwen, het Dutch Pragmatism, Superdutch, of welke termen ook voor deze kleine Hollandse Renaissance zijn bedacht. Opgeleverd in 1992. Het ontwerp van Koolhaas geldt als een markeringspunt in de Nederlandse architectuurgeschiedenis.
‘Ik weet dat Koolhaas me erom zal haten, maar ik vind de Kunsthal mooi omdat het zo Nederlands is’, zegt Betsky (1958). ‘Het is eigenlijk een dijkhuis, die gebouwen die zo prachtig een gezicht geven aan de dijk als je er bovenop fietst. En aan de andere kant loopt de bebouwing naar beneden naar de voet van de dijk, de polder in en wordt het onderdeel van het land.’
Nederlandser kan het niet. Dit is de architectuur van land dat op het water is gewonnen, het land waar Betsky vandaan komt, maar ook weer niet. Hij woonde er van zijn vierde tot zijn zestiende jaar en vertrok naar zijn geboorteland, de VS. Pas een jaar geleden keerde hij terug, om directeur te worden van het NAi, het Nederlands Architectuurinstituut, het op-een-na-grootste centrum van zijn soort ter wereld.
‘Het eerste dat opviel toen ik terugkwam na 25 jaar? Dat de treinen niet op tijd rijden.’
Zijn Nederlands is vlekkeloos, accentloos. Slechts zelden valt hij terug op Engelse equivalenten. En hij kent de Nederlandse architectuur op zijn duimpje.
‘Qua architectuur is dit voor mij het paradijs.’
– Weten wij dat wel in Nederland. Dat het zo mooi is?
‘Niet voldoende. Ik bevind mij hier in een vreemde rol. In San Francisco was ik het lastige jongetje. Ik heb daar jarenlang geroepen dat de architectuur zo lelijk is. Maar hier ben ik een soort cheerleader die Nederland steeds moet vertellen hoe mooi zijn architectuur is. Nederlanders zijn nogal kritisch op zichzelf op dit vlak. Voor mij is dat geen makkelijk rol, die van cheerleader, ik heb een wat cynische natuur.’
– Je bent uit Amerika gekomen om ons te vertellen dat we zo goed zijn?
‘Ja! De woningbouw. Daarin steekt Nederland echt met kop en schouders boven alles uit. In grote gebouwen, de kantoorbouw, de industriële gebouwen, zijn ze minder. Dat zie je al aan de naamgeving. Alles dat geen woningbouw is, wordt utiliteitsbouw genoemd. Dat woord ademt alleen maar nuttigheid.’
– Angst voor het grote gebaar?
‘Er mag wel eens groter gedacht worden. Het poldermodel heeft veel voordelen, maar het maakt het ook moeilijker om een groot idee naar voren te brengen. Daar worstelen Nederlanders mee. Wat gek is, want als je kijkt naar de historie, zie je dat een architect als Wijdeveld zeventig jaar geleden al een grote deltametropool kon schetsen. Nu ontbreekt vaak een overkoepelende visie.’
– Terwijl je overal architectonisch talent ziet.
‘Er is een zeer hoge kwaliteit. Almere is een van de interessantste nieuwe steden die ik ken. Wat Nederlandse ontwerpen goed maakt, is dat veel architecten hebben geleerd dat je grote gebouwen kunt maken die kleinschalig overkomen. Mooie gebouwen die op zijn plaats zijn in de stad. Nu zitten we tegen het moment aan dat er op een samenhangende manier naar het land moet worden gekeken. Die nieuwe stroom architecten moet nadenken over stedenbouw, landschap. Dat begint pas net.’
– Een van de grote infrastructurele projecten op de tentoonstelling in het NAi nu is de renovatie van het Rijksmuseum.
‘Het Rijksmuseum is een probleemgebouw geweest vanaf de dag dat het openging. Zowel in de manier waarop het in de stad staat, als waarop het als museum functioneert. Problematische gebouwen kunnen heel interssant zijn. Die renovatie gaat het probleem ook niet oplossen. Ik geloof dat ze een list gaan verzinnen om de vreemde kwaliteit van het gebouw te behouden en er een andere kwaliteit aan toe te voegen.’
– Ergens begin jaren negentig is een generatie jonge Nederlandse architecten opgestaan die internationaal furore maakt. Waar komt dat vandaan?
‘Het makkelijke antwoord is Rem Koolhaas. Hij heeft zeker een belangrijke rol gespeeld. Maar de economische groei is ook essentieel. Goede architectuur is deels een welvaartsverschijnsel. Bovendien wordt er in Nederland effectief en goedkoop gebouwd. En er zijn mogelijkheden om experimenten een kans te geven. In het poldermodel, met zijn checks and balances, loop je minder risico als je een jonge architect de kans geeft te bouwen.’
– Wat is er tegengevallen aan Nederland, bij terugkomst?
‘Het is een seksistisch land, meer dan ik had gedacht. Ongelooflijk hoe vrouwen worden bejegend. Hoe zij wordt weggezet als het-vrouwtje-van. Van de bestuurders die ik tegenkom, is negentig procent man. Dat is anders in de VS. En wat me ook opvalt: racistisch denken. De manier waarop over allochtonen wordt gesproken. Of over joden, even gemakkelijk als ik er naast sta.’
– Wij hebben Pim Fortuyn geheel zelf verdiend.
‘Demagogen kom je overal tegen. Net zo goed in de VS, al zou hij daar nooit een homofiel zijn. Die combinatie is uitgesloten. Wel een fascinerend fenomeen, zo’n homo-Haider.’
– En je bent niet gelukkig met Nederlandse adoptieregels?
‘Het is mijn grootste teleurstelling. Mijn vriend en ik waren in de VS heel ver gevorderd in een adoptieprocedure. Alle deskundigen zijn langs geweest en hebben ons zeer geschikte ouders bevonden. Maar in Nederland heersen onwrikbare regels. Als we de procedure hier opnieuw moeten doormaken, zijn we te oud om nog in aanmerking te komen voor een jong kind.’
– Paul de Leeuw heeft niet geholpen?
‘Zijn adoptie heeft wel de discussie over homofiele stellen in een stroomversnelling gebracht. Maar deze leeftijd-regels gelden voor iedereen. Het valt me zo tegen. Nederland, dat zo humaan is, heeft een rigide manier om dit te benaderen. Jezus, als je twee mensen hebt die graag energie stoppen in het gelukkig maken van een kind, waarom doe je daar zo moeilijk over? Wat me zo irriteert, is dat de regels een pseudo-wetenschappelijke status meekrijgen. Statistisch gezien moet het zus en zo, daar valt niet van af te wijken. ‘
– Je hebt een boek geschreven, ‘Building Sex’. Waarin architectuur is opgedeeld in mannelijke taal, vrouwelijke taal en ‘queer spaces’.
‘Ik zat met een vriendin te praten in New York. Zij zegt: ik kom net terug uit Parijs en op een of andere manier voel ik me nooit comfortabel als ik over de Champs-Élysées loop. Ik zei: dat hoort ook niet. Die is niet voor jou gemaakt. Daar hoort een man, een militair te lopen, op de terugweg van een grote, gewonnen, veldslag. Jij als vrouwtje moet liefst in de Tuilerieën lopen, elegant zijn. Zo zijn die plaatsen ontworpen. Zij zei: dat is een boek.’
– Waar moet ik aan denken: een torenflat is een mannengebouw?
‘Zo simpel is het niet. Je hebt de natuur tegenover de man-made-world. De geschiedenis van de man-made-world is in onze cultuur de geschiedenis van mannelijke waarden geworden. Architectuur is mannentaal. De vrouw heeft haar eigen wereld gemaakt, het interieur. De gebouwen associëren we met een complex van masculiene normen. Het interieur met de vrouwelijke waarden. Dat zijn kunstmatige termen, die weinig te maken hebben met biologische verschillen, maar ze zijn verankerd in sociaal-maatschappelijke patronen. Als je in Rotterdam uit het Centraal Station stapt, loop je tegen die Millennium Toren aan. Wat weer zo’n belachelijk ik-zet-iets-groots-en-hoogs-neer-gebouw is. Dat is mannentaal, je afzetten tegen alles, een statement maken, een manier van identiteit poneren. ‘
– En dan heb je homofiele ruimtes.
‘Je krijgt steeds meer hybride gebouwen. Interieur en exterieur vervlechten zich. Ik dacht: zou er een derde weg zijn, the third sex. Daar is het begrip ‘queer spaces’ uit geboren. Het heeft weinig met homofiel-zijn te maken, met seksualiteit, maar met anders zijn. Homofielen hebben in de VS in de jaren zeventig en tachtig oude wijken in de binnensteden herontdekt. Het gebruik van die ruimte is daardoor veranderd. Nu is deze groep mainstream geworden. Maar je mag hopen dat inmiddels nieuwe groepen uit andere culturen die functie vervullen. Dat zij invloed uitoefenen op hoe wij straks onze ruimtes gaan ontwerpen.’
– Eigenlijk gaat architectuur over alles, zegt Koolhaas in zijn laatste boek ‘Shopping’.
‘Architectuur betekent niet bouwen. Architectuur is een manier waarop gebouwen ontstaan. Het is denken over ruimtes, over ordenen, organiseren van de maatschappij, het kunstmatig vormen van onze wereld, al die frases tezamen, dat is architectuur. De meest overzichtelijke vorm ervan is een gebouw. Maar het is veel meer, en in Nederland is het dat altijd al geweest. Want in de polder is het maken van landschap steeds aan de orde geweest.’
– In de Koolhaas-filosofie wordt het praten over architectuur nogal abstract.
‘Neem het probleem van een ontwerp voor een stadshart. Je kunt dat analyseren, alle beweging en gebruikspatronen vastleggen en een ingewikkelde 3D-puzzel maken. Maar je kunt ook heel simpel zeggen: de reden dat je een stadshart hebt, is dat je een stadshart hebt. Een centrum is een mix van wonen, winkelen, werken, pilsje drinken, overstappen van de bus op de trein, een plaats waar je naar toe wilt reizen. De oplossing daarvoor is niet eenvoudig en niet eenduidig. En hij is zeker niet voor altijd. Hier geldt the law of unforeseen consequences. Soms moet je gewoon iets doen. Je kunt niet alles voorspellen. In een stad verplaatsen activiteiten zich. Je plant recreatie hier, werken daar, en tien jaar blijkt het op een omgekeerde manier uitgepakt.’
– Was je eerste liefde voor architectuur een Nederlandse ontwerp?
‘Toen ik op de middelbare school zat, ben ik bij de oude mevrouw Schröder op bezoek geweest in het Rietveld-Schröderhuis, om een werkstuk te maken. Dat is een goede herinnering. Mijn beide ouders waren professor in de literatuur. Van hen heb ik geleerd dat je als schrijver een andere wereld kunt verzinnen. Als architect, heb ik later ontdekt, kun je die andere wereld ook echt bouwen.’
Aaron Betsky
BIO
Aaron Betsky is geboren in Montana, VS, in 1958. Op zijn vierde verhuisde hij naar Bilthoven. Daar woonde hij tot zijn zestiende. Na de middelbare school ging hij architectuur studeren in de VS. Hij werkte een korte tijd bij architect Frank Gehry en werd in 1995 curator design en architectuur in het Museum of Modern Art in San Francisco. Hij publiceerde in 1995 ‘Building Sex, Men, Women and the Construction of Sexuality’. En in 1977 ‘Queer Space’. Beide boeken zijn verschenen bij Willam Morrow. Hij is sinds 1 juni 2001 directeur van het NAi in Rotterdam.