Meedogenloos cadeau van Koolhaas
Het is niet vreemd dat de inwoners van Porto bij eerste aanblik hun nieuwe concertgebouw met een meteoriet hebben vergeleken. Als het Casa da Música ergens op lijkt, is dat op een steen, een slordig geslepen edelsteen. De slijpvlakken zijn zestien wanden van betonplaat, die in stompe en rechte hoeken op elkaar aansluiten. Het concertgebouw waaiert breed uit in het middendeel en loopt naar onderen toe smal af, wat het idee versterkt dat het uit de ruimte is komen zeilen en zich met zijn punt in de grond heeft geboord langs de drukste rotonde van Portugals tweede stad.
Porto heeft een cadeau gekregen van een andere planeet, de afzender is bureau OMA in Rotterdam waarvan Rem Koolhaas in 1999 de prijsvraag won voor een nieuwe concerthal. Eigenlijk had de behuizing voor het stedelijk symfonieorkest er al moeten staan in 2001, toen Porto samen met datzelfde Rotterdam culturele hoofdstad van Europa was. Maar de opdracht kwam te laat, de financiering was lang onzeker. En zelfs nu moet er nog flink worden doorgetimmerd om in september het reusachtige gebouw, met een oppervlakte van 25 duizend vierkante meter bovengronds, en vijfduizend eronder, gereed te krijgen.
Het krioelt er nog van de mensen met bouwhelmen op, maar nu al is goed te zien dat het Casa da Música het meest radicale gebouw is uit de carrière van Rem Koolhaas. Bij dit project verbleekt de Kunsthal in Rotterdam (1992) tot een rijtjeshuis en de gelauwerde Nederlandse ambassade in Berlijn (2003) tot een brave vingeroefening. Het Casa da Música is radicaal omdat het nergens op lijkt, niet op een ander gebouw in de wereld, zeker niet op een ander gebouw in Porto en ook niet op een andere muziekhal ergens in de Westerse cultuur – zelfs niet op die twee beroemdste voorbeelden in die sector: de burleske concerthal van Hans Scharoun voor de Berliner Philharmonie (1963) en ook niet de woest golvende Walt Disney Concert Hall van Frank O. Gehry in Los Angeles (2003).
Het Casa da Música staat op een groot plein en het kost zeker tien minuten om er omheen te lopen. Zelfs als je dat drie keer hebt gedaan, besef je nauwelijks naar welke vorm je staat te kijken. Het zijn grote vlakken, van schoon beton, soms met een venster doorbroken. De kop en kont van het gebouw zijn relatief kleine façades van gewelfd glas (gewelfd vanwege de akoestiek), zodat ‘s nachts, met de binnenverlichting aan, het gebouw met een gekleurd oog naar het plein staart. ‘Ik leid regelmatig architecten rond’, zegt Nuno Rosado, de projectarchitect voor OMA in Porto, ‘en dan neem ik ze na afloop mee in een café, en vraag ze uit het hoofd het gebouw na te tekenen.’
Er is nog geen tekeningetje gelukt.
Het Casa da Música huisvest een symfonieorkest, een zaal met 1200 stoelen, foyers en kantoorruimtes, plus een auditorium (350 stoelen), een afdeling voor moderne muziek, educatieve ruimtes en bovenin een restaurant met terras. Vandaar kijk je over de stad, met in het zuiden de rivier de Douro, en westwaarts de zee. Het concertgebouw is vijftig meter hoog, en steekt twaalf meter onder de grond, een gedeelte waarin zich oefenruimtes en parkeergarages bevinden. Het plein rondom het gebouw is door Koolhaas van heuveltjes voorzien, een organisch ogende frivoliteit die uitzonderlijk is in de doorgaans zeer sobere vormentaal uit Rotterdam.
Je betreedt het gebouw op de eerste etage. De entree is het beste punt om te totale hoogte van het gebouw van binnen te kunnen zien. Links hangt een enorme kolom in de vrije ruimte, daarin bevindt zich het kleine auditorium. De buitenzijde mag grillig zijn, binnen heeft OMA zijn best gedaan om de oriëntatie te ondersteunen door op tal van plaatsen zichtlijnen te bieden naar de centrale concerthal, een van de weinige rechthoekige ruimtes in het gebouw, die over de volle lengte, 54 meter, van voor naar achteren loopt.
Die oriëntatie wordt dan weer gehinderd door het ontbreken van etages. Een stokpaardje van OMA. Net als in de ambassade van Berlijn houdt Koolhaas vast aan zijn lineaire programma, dat wil zeggen, geen horizontaal gestapelde lagen, maar een vloeiende lijn naar boven, met ruimtes op ontelbaar veel niveaus. Hier is het zeker minder functioneel dan in Berlijn. Daar slingert een lange centrale gang omhoog langs alle kantoren, hier zijn tal van kamers, zijruimtes, trapjes, roltrappen waardoor je na een tijdje niet meer kunt zeggen waar in het gebouw je bent.
Maar dat zijn details. Wat overheerst, is dat hier een gebouw is neergezet uit één gedachte. Die gedachte is om de functionaliteit van het gebouw aan de buitenzijde zichtbaar te maken. Het Casa da Música is nog het best te begrijpen als OMA-architect Nuno Rosado het voor je tekent. De grote concertzaal, een rechthoekige lange doos, is het hart van het gebouw. Daar bovenop, tegenaan en eronder zijn alle ruimtes geplakt. De diepte, hoogte en breedte van die bijruimtes zijn bepalend geworden voor de vorm aan de buitenzijde. Die is dus minder toevallig dan hij lijkt.
Er hebben, schrijft Koolhaas in zijn tijdschrift-/boek Content, de afgelopen jaren talloze architecten gepoogd om af te komen van de schoenendoosdoctrine voor concertzalen. Die dozen zijn onvermijdelijk omdat de rechthoekige vorm veruit het beste akoestisch resultaat oplevert. Koolhaas heeft geen energie gestopt in het zoeken naar alternatieve vormen. Hij heeft geprobeerd aan de buitenkant iets zichtbaar te maken van wat aan de binnenkant gebeurt. Immers, schrijft hij, culturele instituten zijn altijd maar bestemd voor een deel van de bevolking. De meerderheid zal alleen de buitenzijde kennen.
Het resultaat van die gedachte is fascinerend, maar ook meedogenloos. In die zin, dat Koolhaas in zijn ontwerp op geen enkele manier rekening houdt met de stad. Porto is een wat rommelige havenplaats, zonder grote architectonische gebaren. De wijk waarin Casa da Música ligt, bestaat uit non-descripte woonhuizen van drie tot vijf lagen hoog en enkele glazen kantoortorens van dertien in een dozijn. Koolhaas doet niet zijn best ergens aansluiting bij te vinden, niet bij de locatie, niet bij de traditie van de stad. Het Casa da Música is een zelfstandig wezen dat je kunt bewonderen, of waaraan je je kunt ergeren. ‘Maar je moet er in elk geval iets van vinden’, heeft een woordvoerder van de verantwoordelijk cultuurwethouder laten weten. Er is nog een ander verhaal, dat ten grondslag ligt aan de vorm van het gebouw. Een verhaal dat de meeste architecten misschien zouden verzwijgen, maar waarmee Koolhaas – heel typerend – koketteert. Omdat er in 1999 nauwelijks tijd was om deel te nemen aan de prijsvraag voor het concertgebouw, gebruikte OMA een bestaand ontwerp van eigen hand dat niet is uitgevoerd.
Het ging om een Nederlandse villa voor een opdrachtgever met drie ‘dominante neuroses’ (Koolhaas). Angst voor het jaar 2000 en de Y2K-computerbug, een reusachtige afkeer van rotzooi, en enige ambivalentie ten opzichte van de sociale aspecten van het gezinsleven. Het rotzooiprobleem werd opgelost door de lange centrale ruimte (de latere concertzaal) te vrijwaren van enig meubelstuk of wat dan ook. De omringende ruimtes garandeerde dat je elkaar niet hoefde tegen te komen als je er geen zin had (de oefenruimtes, foyers). En de Y2K-vrees werd bezworen door de villa op een voet te zetten, die mee kon draaien met de stand van de zon. (‘Dat zou een beetje duur worden bij een gebouw van deze omvang’, zegt Rosado) ‘Het bureau was geschokt door dit cynisme’, schrijft Koolhaas in Content onder het kopje ‘Copy and paste, how to turn a Dutch house into a Portugese concert hall in two weeks’. ‘Er was ongeloof dat wat als een maatpak was gesneden op een heel specifieke opdracht opeens gebruikt kon worden voor een compleet ander doel.’
Maar het kan, Koolhaas bewijst het.